| |
| |
| |
[1984/1]
Nicolaas Matsier
Na de Messe
In de Erasmus
‘Unser Chef empfiehlt Ihnen: Nudelsuppe, Kartoffelsalat mit Schinken in bürgerlicher Weise...’ - hij luisterde met een half oor; de mededeling droeg bij tot zijn welbevinden, maar van plan om zich naar de restauratiewagen te begeven was hij niet. Hij werd ruimschoots gevoed door zijn lectuur, die onder voortdurend vuur lag van onwillekeurige herinneringen.
Zij gingen met hem op de loop als vee dat in het voorjaar de wei instuift. Elke gedachte kon elke kant opwaaien, onbeperkt vruchtbaar worden, spoorloos ondergaan.
De trein reed langs de Rijn, en de ruïnes, en de wijn. Door zijn hoofd dwarrelden regels. Hij straalde. Hij straalde het licht af dat hij had opgevangen op de Messe. Hij was een afglans van het Babylon dat hij verlaten had. Hij geloofde heilig in woorden, vertalingen, en zingeving.
Gelouterd reisde hij terug, en hij maakte notities in de marge van zijn krant. ‘Voor wie wij dood zijn,’ schreef hij haastig, ‘bestaat reeds veel respect.’ Heel even, terwijl de volgende regel al stond te trappelen, wilde hij weten wat deze woorden zouden kunnen betekenen, maar hij schreef alweer. Zijn gedachten flitsten, en waar het licht op viel, dat achtte hij bruikbaar. Alle voorwerpen waar het op viel, noteerde hij alsof hij ze verloren had.
Zonder zijn oog te richten op de lichtbron (om hem te onderzoeken en zich af te vragen of het licht sterk genoeg was, waardoor het gevoed werd, hoe hij het zou kunnen onderhouden) joeg hij met zijn dunne pen de met betekenis als sponzen volgezogen beelden na, en was gelukkig. Hij deed alles door elkaar, want alles hield verband. Wat hij met zijn toverstaf aanraakte, voegde en schikte zich, in de glijdende trein. De Erasmus, eerste klas met toeslag.
En alsof hij al voelde dat er een eind was aan deze onuitputtelijkheid, probeerde hij zijn greep te verstevigen door niet slechts een enkele regel te noteren, maar alvast de mogelijke titel van het gedicht waarvan hij deel uitmaakte. Zelfs nog grotere afstanden overbrugde hij, tot mogelijke titels van de bundel waarin de gedichten thuis konden horen. En tenslotte staarde hij naar zijn mogelijke bundel, Ontkleuringen, als naar de zon der ideeën.
| |
De republiek der letteren
In de omgeving van het Messe-terrein begint het, het tribuut aan de geest. Over de straat heen wapperen spandoeken. Waar zij aandacht voor vragen: verzamelde werken, pocketreeksen, encyclopedieën. Boeken valt hier ten deel wat anders voorbehouden is aan caravans, keukens, computers.
Vrijwel alle trampassagiers stappen uit. Terwijl hij in een rij staat, bekijkt hij zijn bezoekerspas. Hij is ongeveer even oud als de Frankfurter Buchmesse. Hij kent geen ander Duitsland dan een gedeeld.
Hij is grootgebracht met een zo goed als automatische afkeer van Duitsland, Duitsers, Duitse nummerborden, Duits, leraren Duits - zelfs leraren Duits die een ‘Nacht und Nebel’-transport overleefd hadden.
Op weg naar de Tiroolse dorpen waar het gezin zijn vakanties doorbracht, heeft hij als kind vanuit de Bergland Express het puin van de steden gezien: zo hoorden ze eruit te zien.
Pas in de zestiger jaren is dit ingescherpte bewustzijn aan corrosie onderhevig geraakt. Zijn verbazing kan hij zich nog goed herinneren. ‘Daar lopen net zulke studenten rond als hier.’ Aan het eind van die jaren gold eenzelfde verbazing de herlevende Duitse literatuur. Die heeft het meeste bijgedragen aan het gevoel, in dezelfde tegenwoordige tijd te leven.
| |
| |
Hij is de controle gepasseerd en op het Messe-terrein ziet hij bussen rijden. De schaal van het complex komt hem onwerkelijk voor. Later zal hij het aan pretparken herinnerende formaat van de busjes scherper zien, het terrein als begaanbaar beschouwen, en gaan lopen. Maar nu is hij overweldigd.
Hij stapt in. De gedachte dat al deze mensen in deze eivolle bus iets met boeken te maken moeten hebben, geeft hem het gevoel Utopia bereikt te hebben.
| |
Een Duitser neemt het woord
Met zijn krant, een inaugurele rede en een dichtbundel had onze dichter zich geïnstalleerd bij het raam. De coupé zat nu vol.
Zijn medereizigers lazen. Op een rood aangelopen man na, die zichzelf geregeld bijschonk en vooralsnog geen belangstelling toonde voor de stapel dure geïllustreerde tijdschriften die hij op zijn uitklaptafeltje gedeponeerd had.
De dichter prees zich gelukkig met zijn buurvrouw, die in ieder geval enige beschutting bood tegen de rood aanlopende man.
‘Kuck mal,’ zei de laatste, naar buiten wijzend, en tot niemand in het bijzonder, ‘wir fahren schneller als der Porsche!’
Langs de Rijn reed een Porsche, geen twijfel mogelijk, langzamer dan de trein, als om de overbodigheid van 's mans woorden te onderstrepen.
Toen de Porsche de trein enkele minuten later inhaalde, had de dichter de neiging om de rood aangelopen man erop attent te maken.
| |
In de messe-bus
Hij bekijkt de mensen in de bus met zoiets als liefde. Geen detail is hem te min, en met alles wat hij ziet is hij ingenomen. Hij voelt geen afstand. Zijn gevoel voor binnen- en buitenland, rang en stand lijkt opgeschort ten behoeve van deze ervaring van een gemeenschap der heiligen.
Met welgevallen neemt hij in zich op hoe een heer met hoed, enigszins door de knieën gezakt om het lage plafond niet te raken, verstart vlak voor de zich sluitende schuifdeur. Een extra kunststuk is dat hij zijn koffertje, niet ver boven de hoofden van de zittende passagiers, als op een glazen plaat heeft neergelegd, terwijl hij het toch met beide handen vasthoudt. Zijn blik is zonder enige uitdrukking.
Een jongeman naast de dichter klapt een identiek koffertje open, zo'n koffertje, smal en elegant, waarvan het omstandig geklik der sloten het belang van de inhoud verre pleegt te overtreffen, en uit een beige vakje in de voering van de verder lege koffer neemt hij drie visitekaartjes, die hij overbrengt naar de binnenzak van zijn colbertjasje.
De bus stopt. De afstand is zo kort dat niemand een woord gesproken heeft. Halle 5. Ausländische Verlage und Sonderstände.
| |
De Duitser richt zich tot de dichter
‘Lass doch das Lesen! Machen Sie sich keine Sorgen. Have a look at these magazines! Here...! De rood aanlopende Duitser pakte de stapel tijdschriften ter waarde van 100 DM, ‘here, nehmen Sie doch, bitte!’ De stapel viel half over het been van de dichter heen.
Hun beider buurvrouw was uitgestapt, evenals hun beider overburen. De dichter antwoordde sereen dat hij zijn eigen lectuur had, waarop de Duitser zich naar voren en half langs hem heen boog om de titel te lezen van het boek in 's dichters hand. Waarop deze zich geprikkeld tot hem wendde met de verschrikkelijke woorden: ‘Hören Sie doch auf, mein Mitreisender sein zu wollen!’
Waarop de Duitser zijn bovenlichaam geschrokken terug had getrokken, ‘tschuldigen’ mompelend, om even later alweer goed articulerend terug te komen met: ‘Entschuldigen. Ja, lesen Sie doch bitte weiter ohne nach mich zu hören, bitte!’
| |
Het geruis van de messe
Hij stapt uit de bus en passeert, op weg naar de ingang van deze Halle, tientallen kraampjes. Bonbons, bier met worst, boeken, aktiegroependrukwerk, sieraden, badges, stickers, speelgoed. ‘Das Land braucht neue Männer.’ ‘Haben Sie heute schon gelebt?’ ‘Nie mehr nie.’ ‘Alsob es noch eine Reservereife im Bagageraum gäbe.’ ‘Tragik Komik Liebe.’ Milieubeweging, vrouwenbeweging, antikernenergiebeweging, vredesbeweging, flikkerbeweging - alle meer en minder vitale resten van de jaren zestig en zeventig worden uitgevent, hier en binnen, waar het gewemel van slogans, het nadrukkelijke spreken, de louter bijval afdwingende radicale eenvoud zich honderd- en duizendvoudig voortzetten.
| |
| |
Eenmaal in een Halle wordt men een slaapwandelaar. Men droomt, maar de ruimte van de droom is werkelijk.
Bovenin elk van de immense Hallen hangt een geluid als van een branding. Geen streep langs een kust, maar een branding, zo breed en lang als elk der Hallen.
Er zijn plaatsen zodanig dat men, op een kruispunt van twee corridors, nergens een einde kan zien aan de Halle, ruimte zonder wanden, alleen in de hoogte is er een begrenzing gesteld aan de blik.
Dit geruis, deze branding hoort men alleen als men afziet van de duizenden individuele stemmen die hier opklinken.
| |
De Duitser toont een foto
De Duitser keek uit zijn eigen raampje de gang in, zwijgend, moed scheppend voor een uiterste contactpoging: hij pakte een tijdschrift, niet uit de stapel die hij had neergekwakt, maar één dat hij dubbelgevouwen tussen een riem van zijn koffer had gestoken. Hij bladerde erin; hij zocht iets. Hij reikte het tijdschrift voorzichtig over, als een presenteerblad met tot de rand gevulde glazen.
‘Sehen Sie mal. Das ist ein Gedicht!’
De dichter keek, naar een kleurenfoto over twee pagina's van een reusachtige boom met dicht gebladerte tot vlak boven de grond. Eronder stond dat dit de Bavaria-Eiche, of de ‘Bavaria-Buche’, was, woorden die dichter even snel vergat als hij ze las.
De boom was mooi, welzeker. Zo mooi dat het niet snel tot hem doordrong wat er in de kleine lettertjes stond. Het was een advertentie van een verzekeringsfirma.
‘Schön, nicht,’ zei de Duitser ernstig en zonder agressieve bijtoon. ‘Das ist doch ein Gedicht.’
‘Schön, zugegeben,’ antwoorde de dichter. ‘Aber kein Gedicht. Wo übrigens steckt der traditionelle Mensch?’ Er was nu zoiets als een gewapende vrede bereikt.
| |
De stelligheid van de messe
Wat hem, in krantenartikelen over de Messe, altijd getroffen heeft, is de onaanschouwelijkheid die zij teweegbrengt.
Men spreekt erover in termen en getallen die een zekere dofheid bewerken, terwijl ze er juist op uit zijn de glans van de Messe aan te duiden. Hij heeft bij voorbeeld gelezen dat de Messe dit jaar uit ‘5890’ stands zou bestaan, waar ‘295.000’ titels uit ‘77’ deelnemende landen zouden liggen of staan.
5890, 295.000, 77, het zijn allemaal synoniemen van ‘veel, nog meer, meest’. Zoveel landen heeft niemand bereisd, zoveel boeken heeft geen mens gelezen, zoveel stands heeft geen bezoeker, in geen enkel tempo, bekeken.
En omdat niemand bij machte is ook maar te vermoeden wat er nog meer is dan de paar boeken en personen die men toevallig kent, uit men zich over de Messe in de meest stellige taal. Iedere uitgever zal, desgevraagd, onmiddellijk en zonder zelfs maar te hoeven nadenken antwoord kunnen geven op de kwellende vragen der journalisten.
‘Wat ziet u als belangrijkste trend op deze Messe?’
‘Het politieke boek is en blijft dramatisch op de aftocht.’ Sigarerook stijgt op, de taperecorder ruist.
‘Als er sprake was van een golf op deze Messe, dan was het de enorme belangstelling voor sterren, planeten en heelal.’ Sigaret, balpen in notitieblok.
‘Reeds tien procent van de totale produktie van de grote uitgeverijen is thans video. Denkt u dat het literaire boek nog kansen heeft?’
Onder deze televisielamp is een literair criticus aan het woord. Met gebruikmaking van de intellektuele sjibbolets van een vorig seizoen verklaart hij, in één lange zoetvloeiende volzin, panische blik in de ogen, dat het de moderne mens aan tekstomgang is gaan ontbreken, dat zijn geheugen niet verder reikt dan de laatste mechanisch geproduceerde beelden van een louter visuele, dat wil zeggen tekstloze, tekstvergeten, en tekstonbekwame taal.
| |
De Duitser zwijgt even
Terwijl de dichter zich nog verheugde over de bereikte wapenstilstand, maakte de Duitser zich al op tot een hernieuwde contactpoging.
‘Where are you going?’ Niet onvriendelijk, zoals hij het vroeg.
De dichter antwoordde, zonder op te zien van zijn lectuur, hij stelde de bijbehorende wedervraag, en vroeg ook nog: ‘Und was machen Sie beruflich?’, dit alles in een hoog tempo. Vanuit zijn bereikte sterke positie. Vriendelijkheid, vooruit, heel even dan.
Verzekeringen, ach zo. En dat ging allemaal goed? Hij wierp een korte blik opzij.
| |
| |
‘Auch Sorgen,’ zei de drinkende Duitser.
‘Zu viele? Oder alles noch normal?’ De dichter constateerde dat hij zijn kwantum aan belangstelling al opgebruikt had: zijn lichte ergernis kwam tot uiting in zijn laatste vraag.
‘Ich suche keinen Therapeut.’
‘Ich biete mich gar nicht an.’
Hij las verder. Hij voelde dat hij iets te ver was gegaan.
De Duitser zweeg en broedde.
Uit alle macht probeerde hij zich weer te concentreren op wat hij zoëven las.
‘shakespeare, goethe, dante: wawawa, wiewiewie, hhhhhhh! oehoehoe...’ Diep uit de borst van zijn medereiziger kwamen oerwoudgeluiden, niet langer tot hem gericht, maar ter ontlading, als in een bad- of behandelkamer.
| |
De prullenbakken van de messe
Driehonderdduizend boeken dus, of titels, zoals uitgeverij en boekhandel zeggen; het aantal exemplaren moet in de miljoenen lopen. Op elke tien boeken, schat hij, is er een mens aanwezig. Bezig een van die boeken te kopen of te verkopen. Niet het boek dat hij in zijn hand houdt, maar de rechten ervan.
Men wandelt, en kijkt om zich heen: de blik hecht zich, nee, hecht zich niet, de blik strijkt langs, en blijft even hangen, aarzelend zich werkelijk ergens op te vestigen in deze regionen van het signaal, de glimp, de geur. De aanstaande modekleur, de echo van een vormgeving op retour.
Wat is dit voor een fonds? Wanneer het geen fonds is waarvan men iets zou kunnen betrekken of waaraan men iets wil slijten, is de blik zelfs niet verder gekomen dan enkel dit staren, is het alsof men in het geheel niets gezien heeft.
Ook gebeurt het dat men allang is overgegaan tot scherpe, informatie opleverende blikken, en dat men er niet achter komt waarom men zo lang bij juist dit fonds stil heeft gestaan.
Al die tijd is men ergens op bedacht geweest, bijna heeft men de vinger weten te leggen op iets dat maar geen vaste vorm wilde aannemen. Zonder de exposant aan te zien, pakt men zwijgend een fondslijst, en wandelt weg.
Om 's avonds in de hotelkamer, waar men de slaap niet kan vatten, verbaasd te zijn: waarom heb ik dit meegenomen? De prullenbakken van Frankfurts hotels zijn de prullenbakken van de Messe.
| |
De Duitser stapt uit
Toen zijn Duitse medereiziger, de drinker, de niet-tijdschriftenlezer en conversatiezoeker, de verzekeringsman, alsof er werkelijk nog niets was voorgevallen opnieuw het woord tot hem richtte, en opnieuw in het Engels: ‘You speak German very well...’, rees de dichter op tot zijn uiteindelijke kracht.
‘Warum wollen Sie überhaupt einen Eindruck machen?’
Razend was hij en zijn woorden kwamen er kalm en scherp uit: ‘Bitte fünf Minuten nachdenken. Dann vielleicht etwas sagen. Ich lese.’
‘Tschuldigen. Sie haben recht,’ mompelde de Duitser en hij bleef zwijgen, op een enkel ‘tschuldigen’ na, tot hij uitstapte, ergens, de dichter hoffelijk een goede reis toewensend, na diens bezorgdheid nog even gewekt te hebben doordat hij zijn grote zware kwaliteitslederen koffer, uit het bagagerek naar voren getrokken, niet kon houden en half tegen zijn been en daarna op zijn voet kreeg.
‘Past u een beetje op uzelf,’ verzocht de dichter zijns ondanks, maar mild gestemd nu het einde van hun samenzijn zo nabij was gekomen.
Hij, eindelijk alleen, had het gevoel de overwinnaar te zijn. Hij, de lezer. Alsof de hoogstens vijf minuten van hun gezamenlijk zwijgen door zijn ultimatum bewerkt waren, ja, eigenlijk alsof het uitstappen zelf daarvan een gevolg was.
Als in een aftelrijm was hij overgebleven, al enigszins tot rust komend, niet ver meer verwijderd van de gedachte dat hij een vrouw en kinderen had, en een huis, om terug te komen en te slapen.
| |
Koop hier uw autobiografie
Er zijn ook stands waar één enkel boek aangeboden wordt, of minder een boek dan een idee. Een briljant idee, waarin tegenstellingen verzoend worden, het begrensde met zijn begrenzing, het stromen van de tijd met het moment, het persoonlijke met wat allen verbindt.
Hier ziet men driehonderdzesenzestig gebonden boek- | |
| |
jes in rekken tegen een wand en in draaibare molens, getiteld 1. Januar, 2. Januar, en zo voort: via 29 Februar tot en met 31. Dezember. Das persönliche Geburtstagsbuch!
De display, zoals afdelingen verkoop het noemen, laat niets te wensen over, het idee evenmin. Een boek voor allen, gebonden, een koopje. Wat verhindert dat iemand, misschien in het ene milieu wat vaker dan in het andere, het drie maal voor zijn verjaardag krijgt?
Ongetwijfeld is de prijs vastgesteld nadat een onderzoeksteam heeft kunnen concluderen dat de markt voor dit boek 0,125 per gezin bedroeg, dat er x gezinnen zijn, en dat een oplage van y exemplaren dus gerechtvaardigd is, mede gezien de goede contacten, reeds gelegd, met enkele supermarktketens die interesse hebben getoond voor een displaytje van telkens één maand tegelijk, één jaar lang, tenzij de resultaten van meet af aan teleurstellen. Er staan steeds enkele tientallen mensen te bladeren in de boekjes.
Ook de dichter heeft de onloochenbare behoefte zijn persoonlijk geboortedagboek in handen te houden. Dit gevoel, dat de uitgave de mensen bezorgt: koop hier uw autobiografie, nog slechts enkele exemplaren! - hij deelt het onmiddellijk. Het is een gevoel dat elke lezer van tijd tot tijd wenst: herkenning. Wie zou men liever herkennen dan zichzelf? Dit is de plek waar de vervreemding wordt opgeheven.
Voor die herkenning wil men zich wel een kleine moeite getroosten. De opzet van de boeken is immers in één oogopslag duidelijk: voor elk wat wils. Dus moet ieder iets van zijn gading kunnen vinden.
De dichter zoekt, en vindt een componist die niet alleen op dezelfde dag en in hetzelfde jaar geboren is, wat reeds tot dankbaarheid stemt, maar ook nog een kleine vergeeflijke tekortkoming rijk is, waardoor een werkelijke handreiking aan de kortstondige lezer - Dat heb ik ook! - tot stand komt. ‘Die en die schoor zich altijd om de drie dagen, want, zo zei hij: ...’, en wat hij dan zei.
De roemruchte vertegenwoordigers van het eigen sterrenbeeld - wie heeft er nooit zo diep in de put gezeten dat hij deze vorm van troost niet aanvaardde? Het heeft hem zeker wel eens opgebeurd vroeger, toen hij nog studeerde, om in naslagwerken het bewijs te vinden voor wat hij sterk betwijfelde: dat iemand, geboren op dezelfde dag als hij, van enige waarde zou kunnen zijn voor de wereld.
| |
De Amerikaan
De dichter installeerde zich opnieuw in zijn sterk vergrote territorium: hij klapte de armleuning omhoog en ging breder zitten. De trein reed, de avond viel.
Uit een omgeroepen bericht maakte hij op dat hij in een treinstel zat dat afgekoppeld zou worden, hij pakte zijn bagage en liep naar voren. In een lege coupé koos hij dezelfde plaats als hij net verlaten had. Er kwam een man binnen die diagonaal tegenover hem ging zitten: de grootst mogelijke afstand.
De trein stond stil, het licht was al eens uitgevallen, en een lichte waakzaamheid verbond hen. Ze spraken erover welk treinstel er nu eigenlijk losgekoppeld werd van welk. Hij sprak Amerikaans.
Of hij op de Messe geweest was, vroeg de dichter. Ja. ‘U ook?’ Ja. Zat hij ook in het voedsel? Nee, in boeken. Zat hij in voedsel? Aha. Welk voedsel? Vlees. Hm-hm. Zo praatten ze wat, over Noord- en Zuidamerikaans vlees, omdat gesprekken, eenmaal begonnen, tot een einde gebracht moeten worden.
De Amerikaan vroeg, uit dezelfde beleefdheid, wat de dichter voor boeken uitgaf. Deze kreeg het gevoel niet goed begrepen te worden toen hij antwoordde: ‘Alleen literaire’. De Amerikaan liet zich ontvallen wel eens gedacht te hebben de enige te zijn die boeken las.
Alsof hij zich op een feestje bevond en een al heilloos geworden gesprek met nog een extra vraag de verlenging injoeg, wilde de dichter van hem weten wat hij zoal las. De Amerikaan begon schrijvers op te noemen die de dichter nooit gelezen had en die hij ook niet van plan was te gaan lezen.
Ayn Rand, kende hij die? Nu kon de dichter eindelijk een titel noemen, The Virtue of Selfishness, een filosofisch boek eigenlijk meer, maar dat ze ook romans had geschreven, wist de dichter wel, ja. Nou, dan moest hij The Fountainhead nog eens lezen. Zo hadden ze nog altijd geen boek gevonden dat de ander ook kende.
Of hij wel eens vertaalde literatuur las. De Amerikaan dacht na en noemde tenslotte een roman van een Duitse schrijver, The Tin Drum, waar hij niks aan gevonden had. Waarop de dichter kon zeggen dat hij het een mooi boek had gevonden.
Zo was het gesprek zoetjesaan weggestorven, het onderwerp was helemaal op, en om er een punt achter te zetten gaf de dichter hem een drukwerkje van de uitgeverij waar hij werkte en dat was dan dat. Hij strekte zijn hand al uit naar de lectuur, toen hij merkte dat de Amerikaan nog iets wilde toevoegen aan hun gesprek.
| |
| |
| |
Het doven van de messe
's Avonds kent de Messe geen scherpe afgrenzing. Ongetwijfeld zijn er officiële sluitingstijden, maar men is soepel. Nooit wordt iemand tegen zijn zin of op een moment dat inconvenieert eruit gezet. Zachte wenken, zo men wil, maar geen harde stem. In feite is er nergens iemand te zien die iets zou eisen, vergen, zelfs maar willen. Op het een of andere moment, niet opgemerkt, zijn de lampen die zich aan de hoge plafonds bevinden gedoofd, misschien eerst gedimd, om langzaam weg te vagen, best mogelijk, maar nu zijn ze uit. De overgeblevenen, in gesprek nog altijd, merken er niets van. Zij zien slechts de plaats waar ze zijn. Langzamerhand is de meerderheid van de stands verlaten, de overgrote meerderheid. Opeens ziet men, na een onafgemaakte zin, of omdat er iets in het gesprek begint te ontbreken, een ruimte, noch aan de zijkanten noch aan de bovenzijde begrensd. Alleen daarginds, in de al bijna volstrekte duisternis, is nog een stand waar iemand papieren wegbergt in een kast, een jas aantrekt, en wegwandelt - geruisloos dooft het licht in de stand, als bediend door een even zuinige als stille hotelier, en het nieuwe zwart voegt zich in het geheel als een van de laatste stukken van een puzzel. Wanneer men dan, als laatste van een Halle, door zijn corridor loopt, het licht van de stand is al uit, alleen de uitgang is nog eventjes verlicht, heeft men het gevoel dat een groot regisseur en een magistraal decorontwerper, een Beckett en een Piranesi, aan het werk zijn geweest voor dit moment van bijna-verdwijning.
| |
De Amerikaan, vervolg
De tweehonderd boeken die hij het afgelopen jaar gelezen had, zei de Amerikaan, had hij gelezen in een Saoedische gevangenis waaruit hij drie dagen geleden ontslagen was.
‘Op een morgen stapte ik in mijn auto. Zes uur was het. Ik sta elke dag om zes uur op. Om te gaan trimmen. Er stond een auto van een Saoedi dwars over de weg. Volkomen lazerus. Ik wachtte tot er politie kwam. Toen er politie kwam, maakte de Saoedi dat hij wegkwam. Ze kwamen bij mijn auto en zagen een telefoon. Een speelgoedtelefoon. Plastic. Van één van mijn dochters. Meteen verdachten ze me van spionage. Mee naar het bureau, en huiszoeking. Daar vonden ze: een verrekijker. Film- en foto-apparatuur. My personal computer. En een oud paspoort. Dat ik bewaard had. Omdat ik dacht: als ik er maar één heb, en ik ben het kwijt, kan ik niet meer bewijzen wie ik ben.’
‘U bent zelf toch het bewijs?’
‘You are just nobody. Maar in dat oude paspoort stond dat ik, in Vietnam, bij de inlichtingendienst had gezeten. Geen officier, gewoon soldaat. We installeerden daar telefoons. En toen vonden ze de wijn.’
‘De wijn?’
‘Ja, iedereen daar maakt z'n eigen wijn. De nette mensen dan. Tien procent drinkt zwarte whisky. Maar de rest maakt zijn eigen wijn. Ik kreeg een jaar. En tweehonderdtien stokslagen.’
Had hij een advocaat? Was zijn gezin daar? Kreeg hij geen bezoek? En de firma waar hij voor werkte? Met hoeveel mensen zat hij in die ruimte? Werd hij nooit gelucht? Was er iemand met wie hij het goed kon vinden? Wat was er in hem omgegaan?
‘De politie stelt de schuld vast. Een islamitische rechter bepaalt de strafmaat.’ ‘Mijn vrouw is dood en mijn twee dochters zijn in de V.S.’ ‘Eén maal per maand de consul.’ ‘Het was een Saoedische firma. Ik was derde man.’ ‘Met zijn zesendertigen op een betonvloer, dag en nacht verlicht door lampen, tien bij vijf meter.’ ‘Dus daarom heb ik veel gelezen. Om niet aan het gepraat te hoeven deelnemen.’ ‘Wat ze vertellen over sex in de gevangenis is niet waar hoor. Daar heb je een kerk voor nodig, of een bioscoop.’ ‘Ja, één man. You could say that we loved each other. Not sexually, I mean.’ ‘Voor mij was het een avontuur. Er zitten er die niet weten of ze eruit komen.’
Hij gaf antwoord op elke vraag, maar het was minder wat hij zei dan de manier waarop, die indruk maakte op de dichter. Wat hem verblufte, was dat de man op een louter verslaggevende toon over zichzelf sprak, open, zakelijk, kort. Wat opviel, was wat er allemaal ontbrak: zelfbeklag, verontwaardiging, beschuldiging, verachting. Een volslagen onvermogen tot retoriek, bij een man die hem nooit opgevallen zou zijn, waar ook ter wereld, met wie hij vermoedelijk weinig gemeen had.
De Erasmus zou zijn eindpunt - waar beiden uit zouden stappen - binnen afzienbare tijd bereiken, en de dichter had het gevoel dat hij iets veilig moest stellen. Zijn Messe-euforie probeerde hij zo goed en zo kwaad als dat ging in stand te houden, zonder het boodschaploze verhaal van de Amerikaan te willen vergeten.
Op de Messe had hij zich met succes verweerd tegen
| |
| |
allerlei soorten aanslagen op zijn aandacht, tegen de duidelijke meningen, tegen alle gedrang om conclusies te trekken.
Nu dacht hij aan de bewijskracht van een dichter die in een Oostduitse vrouwengevangenis geboren was en zeegedichten schreef in Westduitsland, waarvan hij er enkele zou willen vertalen. Daaraan hield hij zich vast, alvorens de Amerikaan te vragen wat hij de volgende dag ging doen.
|
|