De Revisor. Jaargang 9(1982)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Jan Kuijper Job 30:28 Ik ga zwart daarhenen, niet van de zon. Zij zal daar op mij wachten, blank en zacht. Ik ben zwart als een neger in de nacht. Raadsel: een man die daags een daalder won (plaatje!) verteerde daags een dukaton en toch kon hij bestaan. Zes, zeven, acht, soldaat op wacht. Ik kom met man en macht, ik vorder als een luis op een teerton. Daar ben ik dan, zo zwart als een zwart gat. Alles verdwijnt in mij met man en muis. Maar eerst verdwijnt er in haar blonde kruis een legendarisch lange, zwarte lat, komen er blanke mannen in 't voorhuis en laten die mij knappen als een luis. Hooglied 7:4 Uw hals is als een elpenbenen toren; vervat in blankheid is wat hier moet staan. Het klopt. Houd ik mijn hand er tegenaan dan voel ik kloppen, links en rechts van voren. Ik kan niet voort zonder dat aan te boren. Geen boor, een mes. Waar haal ik het vandaan? Ik heb het. Maar het breekt als een banaan. Ik ben er niet om uw gelach te horen. Van de rechtskundige significa is toerekeningsvatbaar 't laatste lid. 't Is niet op mij van toepassing. Ik sta op vrije voeten voor u of ik zit voor eeuwig in de Mesdag. Pas daarna stolt het bloedrood op het ivoren wit. Richteren 15:5 Zij had vandaag een knalrood jasje aan en liet ze lopen in het staande koren. Zij blies de lucht hard door haar gouden horen zodat hij staalblauw op de kim kwam staan. Verstijfd van schrik brak zich de meute baan, brakken, met van die slappe, hangende oren. Ze zoeken op de grond naar vossesporen en komen niet tot rennen, lopen, gaan. Heeft zij wel diepte? Ik geloof van niet. Zij kan wel schieten, maar niet buiten beeld. De vossen zijn een reukspoor door gebied waar nog niets is. Het heeft niet veel gescheeld of dat was zo geweest tot in de dood. Nu zie 'k nog even, in een flits, wat rood. Vorige Volgende