sterker uit, radio uit, - om dit van de plaats bij de deur te kunnen konstateren, moet hij zich in een zeer vreemde bocht wringen -, bed goed, vluchtige schroefbewegingen aan potjes en tubes, onder de kraan door, bureau goed, door de knieën voor de lampen. Als hij weer overeind is, heeft hij zijn tas in zijn handen.
In gestrekte houding, tas langs zijn lichaam, wacht hij drie sekonden op de terugkerende twijfel. Kijkt op zijn horloge. Acht over acht. Hij moet opschieten.
‘Het gas in de keuken,’ flitst het door zijn onzekere hoofd. ‘Zal best wel in orde zijn, Zorgdrager. Je kunt niet de hele hut na gaan lopen,’ vermaant hij zichzelf.
‘Dat niet nee, maar als de hut ontploft en er vallen lijken, weet ik zéker dat ik niets meer hoef na te lopen. Wroeging en schuldgevoel zullen dan mijn gezellen worden,’ klinkt het in zijn binnenste.
Voor het gasstel staand, tikt hij de gasknoppen met zijn wijsvinger af. De nul bij het streepje boven betekent uit.
‘Een nul, twee nul, drie nul, vier nul, vijf nul.’ De middelste knop van de altijd gedoofde waakvlam telt hij en passant mee. En terug. ‘Vijf nul, vier nul, drie nul, twee nul, een nul.’ Deze keer ruikt hij niet aan de branders. Duw tegen de koelkastdeur. Hand onder de kraan door, hand op het plaatje van het koffiezetapparaat. Koud.
Nog steeds met de tas in de hand loopt Zorgdrager de gang in en begint moedig de trap af te dalen. Hij voelt dat hij het niet zal redden. Bij de elfde tree vertrouwt hij er niet meer op dat hij de thermostaat op een heeft gezet. Onder een vertwijfeld ‘verdomme, verdomme’ worden de elf treden naar boven weer afgelegd. Allicht staat de verwarming op een. Of hij dat niet wist. Duw tegen, ruk aan en blik boven de balkondeuren, omdat ie er toch vlakbij is. Zorgdrager is geneigd te denken dat hij niet voor niets is omgedraaid, dat een onzichtbare hand hem terugstuurt. Zo van: ‘Zorgdrager, kijk nog maar eens goed om je heen. Zo kun je de boel niet
achterlaten.’ Dat loopt meestal op een nieuwe rondgang uit. Misschien ligt er iets onder de tijdschriften dat hij beslist niet mocht vergeten.
‘Nee, zak, jij en iets vergeten.’
‘Schelden doet geen pijn,’ veronderstelt zijn zorgelijke kant.
‘Wat heb ik eraan als ik iets vergeet, terwijl ik er wel aan gedacht heb? Niets.’
Maar onder de stapel tijdschriften vindt hij net zo min iets. ‘Voor de laatste keer, voor de allerallerlaatste keer,’ hersenspoelt Zorgdrager zichzelf als hij naar zijn strategische positie bij de deur terugkeert.
Hij somt op: ‘Balkondeuren dicht, raam dicht, verwarming op een, asbak in keuken, tafeltje goed, lepel in potje, pick-up uit, radio uit, bed goed...’ Een van zijn medebewoners komt van boven af. Zorgdrager sluit zijn deur. Hij voelt zich betrapt. Ondertussen is hij uit zijn concentratie. Hij moet de hele rits ineens af kunnen werken, zonder onderbrekingen. Hij begint opnieuw.
‘Balkondeuren dicht. Wat een hufter ben je toch. Balkondeuren dicht, raam dicht, lepel in suikerpotje, verwarming op nul of een? Sodeju!’
Hij springt de kamer in en kijkt wild naar de thermostaat. Op een.
‘Als dat zo doorgaat, kunnen ze binnenkort de blauwe wagen voor laten rijden,’ begint de Zekere te foeteren. ‘Wat maakt het eigenlijk uit of je vergeet de thermostaat laag te draaien, of je vergeet het lepeltje goed in de suikerpot te stoppen, of je die teringlampen vergeet uit te doen? Man, hou je bij je peuken en je gas, daar heb je genoeg mee te stellen. Al die flauwekul met dit aan dat uit, vergeten zus onthouden zo. Verrekte gek! Straks kom je de deur helemaal niet meer uit. Ben je alleen aan het weggaan.’
Soortgelijke toespraken heeft hij al zo vaak gehouden dat hij eens diep ademhaalt en van voren af aan begint.
‘En nu rustig blijven Zorgdrager. Sla de paniek uit je lijf, wis het zweet van je klamme kop en beloof jezelf na deze slotronde op te donderen voor je echt maf wordt.’
‘Balkondeuren dicht, raam dicht, thermostaat op een, lepeltje in pot, paperassen recht, niets vergeten, tafeltje goed, pick-up uit, bureau netjes, memootje nagekeken,’ herhaalt hij razendsnel, alles afzonderlijk aanwijzend.
Voor hij weer van gedachten kan veranderen, slaat hij de deur achter zich dicht. Gauw naar de keuken, ‘een nul, twee nul, drie nul, vier nul, vijf nul,’ hand onder kraan, hand op koffieplaatje, duw tegen koelkast. Trap af. Voordeur uit. Bijna vergeten de voordeurknop er nagenoeg af te trekken. De fiets op. Vijf voor half negen. En weer zal Zorgdrager niet op tijd zijn.
‘Zo onverschillig als-t-ie groot is,’ volgens zijn kollega's.