| |
| |
| |
Robert Anker
Uit het dorp
1 Koga miyata
Sta op, het is nu zondag aan de voorkant.
Durf een deur naar buiten uit het hoofd.
Geranium. Balkon voor jou alleen.
Geen straatgedruis beneden; slaap en zon.
Haaks op mijn kaatsend kijken komt geruis
van banden aan, massageolie, zweet:
de Pinksterrace. In Hoofddorp is de finish.
Hun verte is het wegdek, hun tijdsbesef
teruggebracht tot tienden van seconden.
Een bidon is toereikend voor hun dorst.
Ik ga terug naar binnen, naar het dorp
waar ik gewoond heb. In het hoofd dat ik
bewoon ontfiets ik slingerend mijn angst.
Spitsuur raast aan alle kanten langs.
| |
2 Bel air
Trompetter is nu dood, zijn Chevrolet
natuurlijk schroot. Ik stijg er weer uit op,
maar houd me groot, opzij in de coulissen.
Oktoberlicht en land om te verliezen.
Gekloven hand om een ivoren stuur.
Ik raak steeds verder buiten dorpsverband.
Voor al dat landschap heb ik geen verstand.
De watertoren, aan de rand een teken:
in al zijn steen te klein voor de verbeelding.
Stroomt je hoofd? Zit stil, het vult je ogen.
Ik rooide wel de bollen op zijn land:
gebukt over de eindigheid der regels
stolt het denken, bij zoveel tijd, bij zoveel
zon en wind. Wat je hand vindt.
| |
| |
| |
3 Massey Ferguson
We gaan het gras ophalen met de tractors:
een rode schreeuw door weiland, zware shag,
petroleum; wie nu een silo bouwt
schept in de winter zomers op de stal.
Ik maak mij stil, klim in de watermolen.
Wat tussen lagervet en verte lijkt
te zijn, wil inzicht zijn, was toen gewoon
het uitzicht. Mijn hoofd was leeg, de zon brak in.
Steketee droeg mij door alle weiden
naar de binnenkamer, om te grazen.
Kuilgras stinkt. Ook lag het dorp niet
op Ambon. Specerijen geurden uit
de keukenla. Verte doe je aan
per vliegtuig, per boot over de oceaan.
| |
4 Naco
Altijd eau de cologne, dieselolie,
zon achter de ramen en het waait
van gras en bomen, wasgoed in de dorpen.
De slingerende bus wordt steeds begroet.
De doolhof naar het klooster in de stad,
het ziekenhuis. Dokter heeft zijn duimen
langs mijn rug gehaald, is weggeruist.
Nu ben ik wit en koel, stilgezet
op deze stoel. Er komt hier niemand meer.
Buiten gaat de zon in bloei te keer.
Het Stationsplein is te groot, ik tol
voor gek aan moeders hand omdat ik doodga.
Altijd bang voor wolken zeilend
dwars over de wegen die ik ga.
| |
| |
| |
5 Victoria avanti
Het grazend oog brengt honderd dingen dun
van jeugd bijeen in transparant verband:
een kop vol diepte, beelden voor een leven.
De weg terug raakt deze volte even.
Wit zand loopt door zijn hoofd: de buitenbaai.
Hij ziet waringinbomen waar ze loopt,
de Ambonese uit het kamp. Verliefd,
d.i. op wat verscheen toen zij verscheen.
Ging zij als amazone achterop?
Kwam er politie dat het zo verdween?
Hij rijdt achter zijn ogen op een bromfiets,
uit het landschap, in het beeld. Hij krijgt
een ongeluk. Hij spoort niet met zijn banden.
Verzin het maar. Heimwee wenkt je handen.
| |
6 Matchless
Als het vee. Zo grazen hier de dingen.
Ze komen als je ziet dat ze er zijn
uit een andere ruimte van de tijd
die buiten langs de zolder ruist. Regen.
Dit is een benzinetank. Hij heeft
mijn vader door de polders hier gebracht.
Hij glanst nog van die verte in de schemer,
maakt hem naast mij aanwezig en vacant.
Zij kunnen dat, de dingen van een ander.
Ze schuiven ons met taal en al terzij.
Maar het eigen volkje ga ik wel te boven.
Met rimpels kom ik nog een trapje op:
een lege zolder en een spelend kind.
De dakkapel staat open voor de wind.
| |
| |
| |
7 Da capo
Dunne lippen? Maatgevoel? De bugel!
Hij rook naar melk en kuilgras, Simon Mantel,
die mij bezielen moest met het geheim
van andere sleutels, noten en ventielen.
Op het kruispunt van twee gangen bleek talent
(in school, bij storm, een winteravond) dat
de randen van het dorp overtrad.
Mantel tikte mij een groot oor
voor harmonie, maar telkens schiet mijn bugel
vals uit het octaaf. Dit vraagt genie.
Dit vraagt om moed tot inzicht: dat het dorp
een eiland is verstopt in tijd en ziel.
Dat je instrument is afgestemd
op de dissonanten van het heden.
| |
8 Mogadon
Te zwak voor slaap, te sterk voor het denken.
Een lorrie glanzend van het fruit komt uit
een boomgaard zwenken in het licht, verdwijnt
voor jij hem ziet, verschijnt weer en verdwijnt.
Er luidt een klok om oker voor een middag,
door rag van dromen of een schip doorzeild.
Je kijkt te lang of jij daar in verdwijnt;
er wordt gewaakt, zodat weer tijd gaat stromen.
Je bent al zo ontheemd dat farmacie
je hiertoe brengen moet; dat ik je groet.
Kijk, zie je daar die jongen met die strohoed
in de tuin? Hij wandelt naar het einde
van de foto-van dit vermeend verband.
Ontwaak, want dat ben jij! En slaap.
|
|