Hiermee hangt samen dat ook de chronologie verre van helder is. Er zijn nauwelijks gedichten die exact te dateren zijn, en van de meeste weet men óf helemaal niet óf alleen maar bij benadering uit welke periode ze stammen. De tekstverzorgers zijn het ook hier, o.a. door hun uiteenlopende beoordeling van 's dichters handschrift, vaak grondig oneens: wat de een ziet als een gedicht uit Michelangelo's beginfase, ziet de ander als een creatie uit zijn latere jaren.
Maar ondanks al deze onzekerheden is het toch wel mogelijk Michelangelo's activiteit als dichter in grote lijnen te dateren. Het staat vast dat hij betrekkelijk laat met dichten is begonnen: zijn oudste werk stamt zo goed als zeker van kort na 1500 (toen hij dus al meer dan vijfentwintig jaar oud was) en zijn laatste gedichten heeft hij geschreven rond 1560 (toen hij al ver in de tachtig was). De gedichten zelf vallen globaal in drie categorieën uiteen: liefdesgedichten, religieuze poëzie en varia.
Michelangelo heeft gedurende heel zijn ‘dichterlijk leven’ liefdespoëzie geschreven, en dit genre vormt dan ook de hoofdmoot van zijn poëtisch oeuvre. Een specicaal kenmerk van Michelangelo's liefdespoëzie is de omstandigheid dat zijn gedichten zowel geïnspireerd zijn door mannen als door vrouwen, en dan niet steeds door een en dezelfde man of een en dezelfde vrouw, maar door verscheidene personen van beiderlei kunne. En ofschoon de biografische achtergronden allesbehalve duidelijk zijn, kunnen er toch diverse mannen (of jongens) en vrouwen (of meisjes) genoemd of aangeduid worden. Elk van de twee gerichtheden kent een uitgesproken protagonist: voor de eerste is dat de Romeinse edelman Tommaso Cavlieri, voor de tweede de markiezin van Pescara, Vittoria Colonna. Waarbij men dan in het eerste geval spreekt van ‘homoseksuele’, en in het tweede van ‘platonische’ liefde. Naast deze twee adressaten zijn er, zoals gezegd, nog andere personen voor wie Michelangelo liefdesgedichten heeft gemaakt: enerzijds bijvoorbeeld voor Febo del Poggio en Cecchino Bracci, en anderzijds voor bepaalde meisjes of vrouwen die biografisch zo vaag zijn dat ze alleen maar kunnen worden aangeduid met omschrijvingen als la bella bolognese en la donna bella e crudele.
De tweede groep gedichten is religieus van inslag en stamt voornamelijk uit Michelangelo's ouderdom, vooral uit de tijd na de dood van Vittoria Colonna in 1547, toen de kunstenaar al over de zeventig was. Het zijn grotendeels sonnetten of fragmenten van sonnetten waarin de dichter blijk geeft van zijn diepe gelovigheid en waarin de thema's dood, hiernamaals, zonde en berouw de boventoon voeren.
Bij de varia wordt de belangrijkste categorie gevormd door een aantal gedichten over de beeldende kunst en met name over Michelangelo's eigen aandeel daarin, een onderwerp dat ook elders in de
Rime een rol speelt. En daarbij gaat het enerzijds om gedichten die rechtstreeks met zijn activiteiten en contacten als schilder, beeldhouwer en architekt verband houden, en anderzijds om gedichten waarin meer indirect en
Giuliano Bugiardini: portret van Michelangelo (Casa Buonarroti, Florence)
theoretisch het artistieke scheppingsproces aan de orde komt. Behalve deze poëzie over kunst en schoonheid vinden we in deze groep nog een groot aantal andere gedichten over de meest uiteenlopende onderwerpen: grafschriften voor een gestorven vriend, sonnetten op de Nacht, burleske en pastorale poëzie, terzinen op de dood van zijn vader, enzovoorts.
Zoals vrijwel alle lyriek uit het Cinquecento, zo heeft ook die van Michelangelo haar uitgangspunt bij Petrarca. Deze Florentijn was hét voorbeeld voor allen die verzen schreven: zijn Rime sparse golden als een onovertroffen model van poëtische elegance en taalkundige zuiverheid, en als zodanig vormden ze een nooit opdrogende bron van inspiratie. Geen enkele dichter uit die tijd ontkwam aan de invloed van dit (vooral door Pietro Bembo gepropageerde) Petrarkisme, en lyrische poëzie schrijven betekende dan ook Petrarca navolgen. Het spreekt daarom vanzelf dat Petrarca ook in Michelangelo's verzen aanwezig is: een ‘imitatie’ die zich niet alleen manifesteert in een veelvuldig gebruik van sonnetten en madrigalen, maar ook - en misschien nog wel meer - in talloze vaak rechtstreeks aan Petrarca ontleende zinswendingen en citaten.
Maar ook al is de figuur van Petrarca in de Rime onmiskenbaar aanwezig, toch kan men Michelangelo onmogelijk een Petrarkist noemen. Zijn persoonlijkheid als dichter en zijn