De Revisor. Jaargang 8
(1981)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Ernst Braches
| |
[pagina 27]
| |
Luguber feestThe story had held us, round the fire, sufficiently breathless, but except the obvious remark that it was gruesome, as, on Christmas Eve in an old house, a strange tale should essentially be, I remember no comment uttered till somebody happened to say that it was the only case he had met in which such a visitation had fallen on a child...
Zo brengt de proloog van The Turn of the Screw de lezer al van meet af aan in de eigenaardige feestroes van het Britse kerstfeest en de barbaarse gebruiken eromheen: de traditie van het spookverhaal op de heilige avond. Hier dwalen dezelfde geesten die verschijnen op andere gekerstende dagen: Hallowe'en en het feest van Sint Jan. Het knusse bijgeloof heeft zich voldoende in de pluche huiskamers genesteld om spreekwoordelijk te worden: ‘Ghosts never appear on Christmas Eve’ wil zoveel zeggen als: Wat men verwacht gebeurt niet. ‘It is indeed a lugubrious feast and a miserable merriment,’ schrijft James op 23 december 1896, negen maanden vóór The Turn of the Screw: ‘But it is something to spend the evil season by one's own poor hearthstone, crouching over the embers and chuckling low over all the dreadful places where one is not!’ ‘It is a mild, gray, rainless, sunless inoffensive sort of Xmas here - and the shopfronts look rather prettily pink and green and golden in the dear dirty old London streets...’ Na deze observaties mag in de openingsfrase van The Turn of the Screw zeker wel een ironische toespeling worden gelezen op de verschrikkingen van het kerstgebeuren in de tijd van James en op de wonderlijke wereld van Ye Dear Old England van Charles Dickens, naar wiens A Christmas Carol Henry James in zijn brief stilzwijgend verwijst. Dickens' beroemde A Christmas Carol (1843) hielp mee de weg te banen voor het nette kerstspook, dat zich al spoedig een plaatsje wist te veroveren in de Engelse burgerlijke binnenkameren. In het spoor van dit verhaal publiceerde Dickens in 1844 The Chimes. In 1845 verscheen The Cricket on the Hearth. In het volgende jaar kwam The Battle of Life. Daarna, in 1848, verscheen The Haunted Man. De spookgeschiedenissen in The Pickwick Papers en in Household Words mogen evenmin worden vergeten. In 1850 schreef Dickens het kerstnummer van Household Words nog eigenhandig vol opwindende geschiedenissen; voor de volgende nummers nodigde hij andere auteurs uit om bij te dragen. Bijvoorbeeld in het kerstnummer voor 1852: A Round of Christmas Stories by the Fire. Daarin staat onder andere Mrs. Gaskell's The Old Nurse's Tale, waarvan de inhoud model kan staan voor het gemiddelde kerstverhaal: Een kindermeid verzorgt in opdracht van een kille oom een beeldmooi klein meisje, een ouderloos kind. Ze hebben hun intrek genomen in een vervallen buiten, waar twee vrouwen een verschrikkelijk geheim bewaren. Het arme kindje wordt in de winterkoude naar buiten gelokt en komt er haast om. Dan verschijnt ook een ander klein meisje schreiend van kou in de duisternis van een winternacht en smeekt om toch binnengelaten te worden. Maar ramen en deuren blijven onbarmhartigChristmas Carol, Tiny Tim gedragen door zijn vader Bob
gesloten. De kleine handjes slaan vergeefs tegen de ijzige ruiten. Baardige en adellijke heren met vergeestelijkt voorkomen verstoten gevallen dochters en drijven ze met hun kind onbarmhartig de sneeuwjacht in. Een spookachtig orgel dreunt machtig. De storm huilt. Het is allemaal heel vreselijk. Het griezelen wordt een feest. Wie door de hand aan het venster wordt herinnerd aan Wuthering Heights, dwaalt niet. Het is inderdaad de Mrs. Gaskell, Elisabeth Gaskell, de vriendin van de in 1855 overleden Charlotte Brontë, die deze fraaie spookgeschiedenis schreef. A Christmas Carol (1843) bewijst als een van de weinige onder de kerstsproken uit de negentiende eeuw de opmerkelijke levenskracht van een verhaal dat dieper wortelt dan in de uiterlijkheden. De heilloze kerst van Scrooge, neergebogen over de sintels van zijn haardsteen der duisternis, leidt omhoog tot het reddende licht van de kerstmorgen. De vrek, en de gehele mensheid met hem, wordt gered. Het manke jongetje Tiny Tim hoeft nu niet te sterven. De Victoriaanse lezer kent het verhaal van buiten en herinnert zich de levendige beelden van Scrooge die in de Kerstnacht niet alleen wordt bezocht door zijn vriend Marley - zo dood als een draadnagel - maar ook door drie Geesten: het oude kind van het Verleden met de vreemde domper als hoofddeksel; de sterke en blakende man van het Heden; en de | |
[pagina 28]
| |
duistere onbepaalde Toekomst, die Scrooge wijst op het einde dat hem te wachten staat als hij zo voortgaat. Tiny Tim zal sterven wanneer hij zijn leven niet betert. Hijzelf zal berooid en beroofd omkomen; door niemand beklaagd. Scrooge smeekt om genade: ‘“I will honour Christmas in my heart, and try to keep it all the year. I will live in the Past, the Present, and the Future. The Spirits of all Three shall strive within me. I will not shut out the lessons that they teach...”’ Dan ontwaakt Scrooge en merkt dat hij zijn leven nog kan beteren: ‘“I will live in the Past, the Present and the Future!” Scrooge repeated, as he scrambled out of bed. “The Spirits of all Three shall strive within me...”.’ De beleveniswereld van het spookachtige kerstverhaal wordt opgeroepen voor de lezer van de proloog. Hij voelt zich opgenomen in de kring rond het haardvuur. De grote bruine hal in het oude buitenhuis, het brandende haardvuur, het kaarslicht en de kring van gasten versterken de vertrouwde kerstsfeer. In die geest opent Douglas het verbleektrode album, goud-op-snede: een sprookjesboek dat de lezer toelaat in een wereld waar een jonge gouvernante, overweldigd door tegenstrijdige gevoelens uitroept: ‘But as my little conductress, with her hair of gold and her frock of blue, danced before me round corners and pattered down passages, I had the view of a castle of romance inhabited by a rosy sprite, such a place as would somehow, for diversion of the young idea, take all colour out of storybooks and fairy-tales. Wasn't it just a storybook over which I had fallen a-doze and a-dream?’ In de sfeer van het Britse kerstfeest komen, als uit een allerfraaist prentenboek, twee lieflijke, onvoorstelbaar engelachtige kinderen naar voren die ons met hemelse ogen aanzien. Het zijn wonderlijk onechte ideaalvoorstellingen. Ze zijn zo onecht, dat het alleen nog verwonderlijker mag heten dat generatie na generatie deze onvoorstelbare poeziealbumplaatjes meewarig aan de boezem heeft gedrukt zonder een spoor van bevreemding. Kleine Flora is ‘the most beautiful child I had ever seen’. Ze is van een grote aantrekkelijkheid, met ‘angelic beauty’, ‘heavenly eyes’, met gouden haar en een blauw jurkje. Zij en de kleine Miles hebben ‘the great glow of freshness, the same positive fragrance of purity’, ze zijn ‘incredibly beautiful’; als van koninklijken bloede, een kleine prins en prinses; ze hebben een ‘rose-flush of innocence’. Ze zijn als ‘the cherubs of the anecdote who had - morally at any rate - nothing to wack!’ ‘To gaze in the depth of blue of the childish eyes’ heet het van Flora. Even vertederend werkt het witte ledikantje met Flora slapende: ‘the perfection of childish rest’. Flora verschijnt ‘rosily’; ‘She stood there in so much of candour and so little of her nightgown, with her pink bare feet and the golden glow of her curls.’ Flora is een kind ‘with the deep, sweet serenity indeed of one of Raphael's holy infants.’ James glimlacht bij het tekenen van dit suikerzoete portretje. Zijn prentjes herinneren de Victoriaanse lezer aan talloze inzendingen van de toenmalige Parijse Salon en van de Londense Royal Academy. Namen als die van L. Perrault en W.Kerstkaart (1881), James Sant
A. Bouguereau doemen op met de beelden van lieflijke kindertjes, onvoorstelbaar engelachtige wezentjes, die James zijn lezer voortovert met alle kracht van een ironische taalverleiding. Raphael?... Natuurlijk staat het de lezer vrij om daarbij allereerst te denken aan de talrijke ernstig blikkende kleine jongetjes, de mollige Jezusfiguurtjes, de weelderige Johannes de Dopertjes en de serene cherubijntjes die in alle onschuld uit niet meer bestaan dan uit twee dikke armpjes, twee wiekjes en een lieflijk kopje. Maar is die vergelijking wel een juiste wanneer het om Flora gaat? Want alleen Flora blijkt in The Turn of the Screw te zijn weergegeven met de bovenstaande beschrijvingen. En meisjes heeft Raphael niet verbeeld. In 1897 gaan de gedachten van de Victoriaanse lezer niet alleen uit naar de beroemde schilder, maar ook naar een in die tijd zo mogelijk nog bekendere Raphael; zeker wanneer het om de kersttijd gaat. Het gaat om een Raphael die zo graag op zijn artistieke voornaam zinspeelt. Om de Raphael die zich specialiseert in het maken van reproducties naar het werk van zijn beroemde naamgenoot: het gaat om de wereldberoemde Londense kerstkaartenuitgever Raphael Tuck. In tegenstelling tot zijn naamgenoot is Raphael Tuck maar al te zeer thuis in de verontrustend vertederende wereld van goudgelokte kleine meisjes die rozig uit onschuldige hemelsblauwe ogen stralen, en die gehuld gaan in blauwe jurkjes of, waar nodig, op blote voetjes in een vleugje nachtpon staan opgesteld in of bij witte ledikantjes. Het uitgeven en ontvangen van kerstwensen was aan het einde van de negentiende eeuw in Engeland een ernstige aangelegenheid, waarbij de kunst met een hoofdletter geschreven werd. De kaarten waren voor de ontvanger ook | |
[pagina 29]
| |
geenszins de eendagsvliegen die Driekoningen nauwelijk haalden. Ze werden zorgvuldig in speciaal daarvoor vervaardigde albums bewaard, en keer op keer tevoorschijngehaald en bewonderd. Raphael Tuck riep zelfs de hulp in van de voorname Royal Academy om de Kunst in zijn kerstwensen te doen schitteren. Bij reeksen zagen ze het licht: talloze lieve kindertjes in nachtgoed, blote liefdesengeltjes, snoeperige meisjes met gouden kopjes. Ze figureerden, vaak jaren lang achter elkaar, als boodschappers van heilwensen. Welke Victoriaan denkt daarbij niet aan de ernstige engelenkopjes waarmee Rebecca Coleman sinds de jaren Tachtig triomfen vierde? Bij duizenden zijn ze verkocht, met hun gouden spreuken als: ‘May God's Good Angels Lead You’. En laten we ook de donzen kinderhoofdjes niet vergeten die met hemelse opslag zijn gepenseeld door niemand minder dan James Sant (Royal Academy), wiens meesterwerk The Awakening of the Soul heet. ‘Raphael's Holy infants.’ Inderdaad, die moeten James voor de geest hebben gezweefd terwijl hij de kleine Flora als een engeltje schilderde en de glans daarvan over haar broertje bracht. Maar over al die gulden gloed legt zich voor de Victoriaanse lezer ook een vage onrust. Was het niet William Stephen Coleman, de broer van Rebecca, wiens kerstkaarten, met zinspreuken als ‘May thy Christmas be Happy!’ in vertederende pastelkleuren en met een wonderlijke doorzichtigheidBabes in the Wood (1897), A.J. King
van een minimale bekleding, meisjes in de aanvang van vrouwelijke rijping een in onze ogen opmerkelijke boodschap lieten overbrengen aan de ontvanger? De uitgever, De la Rue, staakte de publicatie van deze op grote schaal verkochte kaarten in het jaar 1885, maar ze waren in 1897 nog allerminst vergeten.
Wie eenmaal in de juiste kerstsfeer is gebracht, kan het verhaal van de gouvernante zien opengaan als een kleurig prentenboek vol lichte lithografieën, een sprookjesboek vol fairytales, een van de vele kleurige uitgaven die juist rond kersttijd ogen en harten van kinderen en volwassenen konden veroveren en betoveren. Maar men treedt in dat sprookje met de lichte huiver voor komende verschrikkingen. We beginnen te lezen in een boek dat opent als de verwonderde idylle van een gouvernante over wie komende gebeurtenissen hun eerste schaduwen beginnen te werpen. The Turn of the Screw doet zich voor als een sprookje waarin een oude bron overgroeid is geraakt. De geschiedenis is die van de rijke oom die bij de dood van hun ouders twee kleine kinderen te verzorgen krijgt. Hij laat ze over aan slechte bedienden. Die bedienden zullen omkomen en in hun ondergang ook de kinderen betrekken. De bron voor de geschiedenis is zeker voor de Victoriaanse lezer nog gemakkelijk te vinden. Hij kan hebben teruggedacht aan het eeuwenoude Engelse volksverhaal The Children in the Wood; or, The Norfolk Gentleman's last Will and Testament. Er bestonden in de jaren negentig ook enkele prentenboekuitgaven van de gruwelijke geschiedenis onder de titel The Babes in the Wood. Het waren veelal bewerkingen met kleurige geruststellende illustraties en een vriendelijke afloop. Een heel wat vriendelijker afloop dan die van het oude verhaal waarin de oude harteloze en adellijke oom de kinderen een bos in stuurt om ze te doen doden door twee knechten. De ene knecht krijgt medelijden met ze en vermoordt zijn partner. Zo laat hij de kinderen ontsnappen. Verschrikt vluchten ze het woud in, waar ze jammerlijk sterven van uitputting en honger. Maar de wrede oom en de goede knecht gaat het niet beter dan de kinderen, die aan het einde van het verhaal tenminste nog door de roodborstjes met bladeren worden overdekt. Via het magische roodborstje, dat tot vandaag de dag de Engelse kerstkaarten als vertegenwoordiger van een heidens verleden blijft sieren, terug naar de avond waarop Douglas, aan het haardvuur gezeten, het rode boek openslaat en begint te lezen. Op welke avond begint Douglas eigenlijk te lezen? Op een donderdag. Dat is zeker. Op een donderdag en na de aankomst van de late post. De ‘ik’ uit de proloog zegt bovendien dat het meerdere avonden nam om het verhaal te lezen. Maar wie zich de moeite getroost de proloog van The Turn of the Screw met een wat groter nauwgezetheid dan gemeenlijk door te nemen, zal merken dat er over de dag van aanvang van de lectuur vrij wat minder zekerheid bestaat. Die dag kan | |
[pagina 30]
| |
twee dagen, maar ook vier dagen na Christmas Eve vallen. Voor twee dagen na Christmas Eve (Boxing Day: 26 december) pleiten: ‘We waited in fact till two nights later’. Op de kerstdag heet het: ‘You shall hear to-morrow what she learnt.’ De alwetende ‘ik’ zegt nu: ‘till, the next night, by the corner of the hearth, in the best chair, he opened the faded red cover of a thin oldfashioned gilt-edged album.’ Die dag wordt tot tweemaal toe aangeduid als donderdag. Voor vier dagen later dan Christmas Eve (Holy Innocents: 28 december) pleit de passage: ‘Poor Douglas, before his death - when it was in sight -, committed to me the manuscript that reached him on the third of these days and that, on the same spot, with immense effect, he began to read to our hushed little circle on the night of the fourth.’ Nemen we aan dat Henry James zich niet heeft vergist (een auteur als Henry James kent zijn vak daarvoor te goed), dan staat de lezer voor een raadselachtige doublering, die alleen maar daardoor te verklaren is, dat de ‘werkelijkheid’ van de proloog niet de onze is, maar die van een magische dubbelwereld, waarin eenzelfde verhaal blijkbaar op twee verschillende tijdstippen kan aanvangen. Die ‘werkelijkheid’ is moeilijk te aanvaarden, maar moet tenslotte tot de oplossing leiden van het raadsel dat The Turn of the Screw zijn aandachtige lezers stelt. De aanvang van The Turn of the Srew op Holy Innocents (28 december) is zinvol. Onnozele Kinderen, in Engeland gewoonlijk Childrenmas genoemd, herinnert aan de moord van Herodes op de onschuldige kinderen van Bethlehem. Die dag werd als ongeluksdag beschouwd. De weekdag waarop dat ‘feest’ valt, draagt door het gehele jaar heen de schaduw van het ongeluk. Op Holy Innocents aangevangen werk kent geen gelukkig einde. Men placht op die dag de kinderen te slaan als herinnering aan de wreedheid van Herodes. Deze avond werpt zijn schaduw daarom niet zonder reden op het verhaal van The Babes in the Wood/The Turn of the Screw. De avond van Boxing Day (26 december) herinnert aan de geboorte van het Kerstkind, dat zich als een offer aan de wereld schenkt. Maar het is, voor de Londenaar, ook de avond waarop de Christmas Pantomime, dat enorme, bizarre, eeuwenoude Engelse kerstvermaak, zijn poorten opent. De Christmas Pantomime is voortgekomen uit de Commedia dell'Arte. De vertoning is in het hart van het Britse Imperium uitgegroeid tot een volksfeest, tot een verblindend kijkspel met ballet, muziek en wonderbaarlijke toneeleffecten. Het is een groot variété, waarin vooral het bizarre, ongewone, de tegenstellingen gezocht worden om daarmee het Britse publiek tot tranen toe te bewegen. ‘The cosy, childlike, naif, domestic British imagination’ (James) moet erdoor worden aangesproken. In de Victoriaanse tijd werd vooral met het oog daarop als centraal stuk gemeenlijk een beroep gedaan op datgene wat in de kinderkamer van de toeschouwers triomfen vierde of had gevierd: Cinderella, Aladin, Mother Goose, Robinson Crusoe. Maar die overbekende verhalen werden dan op deMary Lloyd als Principal Boy in Pantomime
meest bizarre wijze toegetakeld om ze pasklaar te maken voor het vermaak van het lachgrage Britse kerstpubliek. Burlesk was ook de bewerking van de Nursery Rhymes, bijvoorbeeld in de bewerking van het verhaal Goody-Two-Shoes, dat in Pantomime gedaante Bo-Peep, Tommy Tucker en Little Boy Blue wonderlijk uitgedost tot leven bracht. Maar wie naar de Pantomime komt kijken verwacht nog veel meer. Het publiek rekent op de verschijning, elk jaar opnieuw, van de Principal Boy en Principal Girl. De Principal Boy is, zolang de geschiedenis teruggaat, altijd een uiterst vrouwelijke vrouwengestalte, die haar charmes bepaald niet verbergt door er als een jongen uit te zien. ‘Hij’ en de Principal Girl worden in de Pantomime bedreigd door Whitch en de Demon King, Demon Rat. We zien Demon Rat als een kwade genius hinderlagen leggen om de Principal Boy in het verderf te storten. Maar Fairy Queen beschermt hem. Zwarte verdorvenheid en witte onschuld strijden met elkaar als in een eeuwenoude moraliteit. The Babes in the Wood verscheen in 1888 (niet voor het eerst) als Pantomime vol bonte versieringen. Het stuk maakte een enorme furore. In de bewerking voor de Pantomime bleef | |
[pagina 31]
| |
uiteraard weinig van het oorspronkelijke verhaal op zijn plaats. De twee onnozele kinderen worden voorgesteld door enorme volwassenen in kinderkleren. Het meisje Cissie wordt voorgesteld door de pantomimespeler Nicholls. Haar broertje Bertie door Campbell. Nicholls ‘in a yoked muslin frock, pink legs, frills and socks looked like Alice in Wonderland seen in a grotesquely distorting looking-glass; Mr. Campbell in knickerbockers, a broad sash, and fair hair irresistibly suggested Little Lord Fauntleroy writ large.’ De twee ‘kindertjes’ verzetten zich tegen hun gouvernante die hun gezicht wil komen wassen, ze vallen uit de kinderwagen, gaan met hun twee rovers het bos in en brengen die tot medelijden. Tenslotte verschijnen de twee kolossale heren in het Paradijs der Vogels, uitgedost in compleet balletkostuum. Cissie ‘in skirts of verdant hue’ en Bertie als ‘Cupid God of Love, bow and arrow and all’. Samen dansen ze de pas-de-deux tot haast waanzinnige vreugde van de zaal. Opvoeringen van de Pantomime vragen maanden van voorbereiding. De figuranten: volwassenen en vooral ook kinderen, worden weken en weken tevoren aangeworven. De belangstelling hiervoor is heel groot. Zo moet het ook in 1897 zijn geweest, in de maanden waarin Henry James aan The Turn of the Screw werkte. Op Boxing Day van dat jaar speelde de beroemde pantomimespeler Dan Leno tot verrukking van de zaal opnieuw mee in de droevige geschiedenis Babes in the Wood and Robin Hood and His Merry Man and Harlequin Who killed Cock Robin. Tegen dit toneelgebeuren bezien is Boxing Day een passende dag voor The Turn of the Screw. Welke relatie er bestaat met de wonderlijke geschiedenis van Principal Boy en Demon Rat moet nog blijken. Zo worden Boxing Day en Holy Innocents via Babes in the Wood met The Turn of the Screw verbonden. Het is een spel van associaties waardoor ook het motief ‘toneel’ in het verhaal van Henry James op de voorgrond schuift. Dat motief duikt pas in de tweede helft van het verhaal op, te beginnen met het dertiende hoofdstuk. Toch is Quint al snel ontmaskerd als ‘anPremière van de Pantomime (1868), Charles Green
actor’. Met de intree van de herfst wordt de schouwburg zichtbaar: ‘the autumn had dropped upon Bly and had blown out half of our lights. The place, with its grey sky and withered garlands, its bare places and scattered dead leaves, was like a theatre after the performance - all strewn with crumpled playbills.’ De kinderen verliezen nu hun geloofwaardigheid, ze worden ‘a fraud’. De laatste acte kan beginnen: ‘They not only popped out as tigers and as Romans, but as Shakespeareans, astronomers and navigators.’ ‘We lived in a cloud of music and affection and success and private theatricals.’ Het hele optreden van de gouvernante en de kinderen wordt onecht: toneelspel, pantomime zo men wil. Heel Bly wordt de scène van schijn, een waanwereld waar in Goody Gosling's beroemde uitspraak herinnert aan de Goody-Two-Shoes in de pantomime met de talrijke Nursery Rhymes. | |
Griffin's geestThe case, I may mention, was that of an apparition in just such an old house as had gathered us for the occasion - an appearance, of a dreadful kind, to a little boy sleeping in the room with his mother and waking her up in terror of it... Eind oktober 1897, terwijl Henry James aan zijn Turn of the Screw werkte, publiceerde de roemruchte journalist William T. Stead in Londen zijn Real Ghost Stories. De inhoud van het boek was al jaren bekend. In het jaar 1891 was het eerste gedeelte ervan verschenen als Kerstnummer van Stead's tijdschrift Review of Reviews. Kort daarop completeerde More Ghost Stories het geheel, dat nu, in 1897, voor het eerst verenigd verscheen. Zowel in de uitgave van 1891 als in die van 1897 is een opvallende bladzijde gereserveerd voor een ‘Caution to the Reader’. In aandachttrekkende letter wordt duidelijk gemaakt dat het Kerstnummer/boek maar liever niet gelezen moet worden ‘by any one of tender years, of morbid excitability, or of excessively nervous temperament.’ Die waarschuwing mag zeker gelden voor dames die in deWerving van kinderen voor de Pantomime (1871), F.W. Lawson
| |
[pagina 32]
| |
proloog van The Turn of the Screw ‘Oh how delicious!’ roepen of een ongemeend ‘I will’ schreeuwen, terwijl hun vertrek al vaststaat. De kleine groep overblijvenden is duidelijk minder ‘excitable’ en ‘more compact and select’. William Stead's kerstgeschenk uit 1891 geeft aan dat de gemiddelde Victoriaan in de jaren negentig geestverschijningen nog serieus mocht nemen. Ze dienden dan wel onder de kille kraan der wetenschappelijke ontwikkeling te worden gehouden. Het wetenschappelijk onderzoek kon ongefundeerde angsten bezweren. De kerk, in de gestalte van Deken Church, hield geestverschijningen voor rest-energie, die overblijft als gevolg van de wet van behoud van kracht. Daar moest eens onderzoek naar worden gedaan! Geesten zijn, volgens Stead, te vergelijken met microben: ze zijn er, al zien we ze niet. Zo bezweert Real Ghost Stories de geesten niet in bloedstollende gedaante, maar komt uiterst afstandelijk tot de kern. Gespleten persoonlijkheden voeren de lezer naar dubbelgangers; dubbelgangers leiden naar helderzienden; helderzienden brengen ons naar de voorgevoelens en het ontvangen van voorgaande waarschuwingen. Tenslotte komt het tot verschijningen van (nog) levenden, van stervenden, van gestorvenen, in goede en kwade gedaante. Stead vangt zijn betoog aan met een lange verhandeling over de geest die in elk van ons woont. We blijken een geest in ons mee te dragen waarvan wij het bestaan niet of nauwelijks vermoeden. Kenners van de hypnose en van de psyche in Engeland en Frankrijk hebben ontdekt dat wij allen door een eigen geest worden bezocht. ‘“Ik”... Wat ben ik? Wat is ons Ego’, vraagt Stead zich af: ‘Is this a conscious personality which receives impressions through the five senses, and through them alone, is it the only dweller in this mortal tabernacle? May there not be other personalities, or at least one other that is not conscious, when we are awake, and alert, and about, but which comes into semi-consciousness when we sleep, and can be developed into complete consciousness when the other personality is thrown into a state of hypnotic trance? In other words, am I one personality or two? Is my nature dual? As I have two hemispheres in my brain, have I two minds or two souls?’ Iedereen kent, zo vervolgt Stead even later, Mr. Stevenson's schitterende verhaal van Dr. Jekyll en Mr. Hyde. Die tweevoudige natuur van de mens, de strijd tussen dit lichaam van zonde en dood en de geestelijke aspiraties van de ziel, behoort tot de algemene geestelijke bagage van ons orthodox geloof. Maar, zo vervolgt hij: ‘the facts which recent researches have brought to light seem to point not to the old theological doctrine of the conflict between good and evil in one soul, but to the existence in each of us of at least two distinct selfs, two personalities, standing to each other somewhat in the relation of man and wife, according to the old ideal when the man is everything and the woman is almost entirely suppressed.’ F.W.M. Myers, zo bericht Stead, is de man die de gedachte van de dubbele, ja zelfs de meervoudige persoonlijkheid heeftGriffin's Ghost; ill. van Strimpl voor het omslag van de Franse vertaling
uitgewerkt: ‘... the new theory supposes that there are inside each of us not one personality but two, and that these correspond to the husband and wife. There is the Conscious Personality, which stands for the husband. It is vigorous, alert, active, positive, monopolising all the means of communication and production. So intense is its consciousness that it ignores the very existence of its partner, excepting as a mere appendage and convenience to itself. Then there is the Unconscious Personality, which corresponds to the wife who keeps cupboard and storehouse, and the old stocking which treasures up the accumulated wealth of impressions acquired by the conscious personality, but who is never able to assert any right to anything, or to the use of sense or limb except when her lord and master is asleep or entranced...’ De onderdrukking van het Onderbewuste heeft tot gevolg dat ‘... the Unconscious Personality has discovered ways and means of communicating other than through the recognised organs of sense. How vast and powerful are those hidden organs of the Unconscious Personality we can only dimly see. It is through them that Divine revelation is vouchsafed to man. The visions of the mystic, the prophecies of the seer, the inspiration of the sibyl, all come through this Unconscious Soul. It is through this dumb and suppressed Ego that we communicate by telepathy, - that thought is transferred | |
[pagina 33]
| |
without using the five senses. This under-soul is in touch with the over-soul, which, in Emerson's noble phrase, “abolishes time and space.” “This influence of senses has,” he says, “in most men, overpowered their mind to that degree that the walls of time and space have come to look real and unsurmountable; and to speak with levity of these limits is in the world a sign of insanity...”.’ William Stead's journalistieke uiteenzettingen maken duidelijk dat het denken over geesten een aanzienlijk veelkleuriger mogelijkheid bood aan de Victoriaanse zielkundige, dan bij de ingesnoerder hedendaagse inzichten acceptabel geacht wordt. De psycholoog van vandaag zet de ramen en deuren van zijn wetenschappelijke werkterrein allerminst open naar het bovenzinnelijke, terwijl daarentegen degene die zich in de jaren negentig op het gebied der zielkunde bewoog zonder ernstig letsel het veld van de geestverschijnselen kon betreden, al werd het door zijn collega's niet zonder meer in dank afgenomen. De wetenschappelijke bestudering van de geest en de geesten vond zowel in de Verenigde Staten als in Engeland een bolwerk in de kort daarvoor opgerichte Society for Psychical Research. Deze instelling rekende zich tot hoofdtaak paragnostische verschijnselen te onderzoeken en te beschrijven, en alle bedrog op dit terrein te ontmaskeren. De leden traden op met het koele oog van de achterdocht waardoor geesten verbleken en in een ontnuchterend daglicht worden gesteld. Een van de bekendste leden van de Society was naast Frederick Myers de beroemde jonge Amerikaanse filosoof en psycholoog William James, hoogleraar aan de Harvard University en broer van Henry James. William James geloofde in de ongekende mogelijkheden van de ziel. Hij had zich in 1885 door het Bostonse medium Mrs. Piper laten overtuigen van haar bovenzinnelijke vermogens. Deze witte raaf tussen honderden zwarte raven van bedrog maakte van hem een overtuigd onderzoeker van de ziel, ook in dubbele gestalte. F.W.M. Myers, aldus de hooggeleerde James, trachtte aan te tonen dat geesten niet meer zijn dan manifestaties van een algemene waarheid: de waarheid dat onzichtbare segmenten van onze ziel in staat zijn (onder maar zelden verwerkelijkte omstandigheden) om te reageren op, of te corresponderen met even onzichtbare segmenten van andere menselijke wezens. Die laatste formulering kàn Henry James eenvoudigweg niet zijn ontgaan. Met hem heeft een talrijk publiek erover kunnen lezen in The Will to Believe and Other Essays in Popular Philosophy, het handzame boekje dat zijn broer in het vroege voorjaar van 1897 in Londen had doen uitgeven. De auteur van The Turn of the Screw is zeker geen ongeletterde in de paragnostische literatuur, en hij verdiepte zich bijzonder in de roerselen van de menselijke ziel. Hij was eveneens geen onbekende in de Society for Psychical Research. In oktober 1890 had hij er een rede uitgesproken uit naam van de afwezige voorzitter, zijn hooggeleerde broer. Die rede, nu verwerkt in The Will to Believe, betrof de bevindingen van William James met het medium Mrs. Piper: ‘dreadful Mrs. Piper’, zoals Alice James, de ziekelijke zuster van Henry en William James haar noemde. De ziektegeschiedenis van Alice James heeft de belangstelling van beide broers voor het fenomeen van de gespleten persoonlijkheid ongetwijfeld versterkt. In 1891 had William James zijn zuster geschreven dat zij het slachtoffer was van met elkaar strijdende ‘split-up selves’, zoals die door psychologisch onderzoek waren ontdekt. Henry James was er van overtuigd dat zijn zuster overheerst werd door twee volstrekt verschillende persoonlijkheden die beurt om beurt de overhand kregen. Ook Stevenson had, in tegenstelling tot datgene wat Stead stelde, eerder het conflict van een gespleten persoonlijkheid dan de strijd tussen lichaam en geest in de gedachte. Zijn The Strange Case of Dr. Jekyll and Mr. Hyde (1886) weerspiegelt zijn opvatting dat tegenover de heersende krachten van de bewuste ervaringen de ongeremde, onbewuste en duistere krachten van de ‘Brownies’ stonden: krachten die enerzijds ‘have not a rudiment of what we call conscience’, maar die anderzijds ‘have no prejudice against the supernatural’.
Juist omdat Henry James volkomen thuis is in de wereld van de ziel, kiest hij in de proloog van zijn verhaal van meet af aan de aanduiding van de verschijningen van de geest met grote omzichtigheid. Hij komt eerst te spreken over ‘an apparition’, daarna afgezwakt en dubbelzinnig gemaakt tot ‘appearance’. Dan wordt het ‘a visitation’, en tenslotte heet het ‘Griffin's ghost, or whatever it is’. De term ‘ghost’ zal in The Turn of the Screw niet meer terugkeren. Daarom is het opmerkelijk dat James in de openingsregels van de proloog doet opmerken dat ‘it was the only case he had met in which such a visitation had fallen on a child.’ De trouwe leden van de Society for Psychical Research moeten hier hun wenkbrauwen hebben opgehaald: Er zijn immers reeksen voorbeelden over de omgang van kinderen en bovennatuurlijke verschijningen bekend. Maar ook de lezers met een wat uitgebouwder literaire ervaring worden hier uitgenodigd om argwanend te glimlachen: Er zijn gemakkelijk andere voorbeelden te noemen van literaire spookgedaanten die zich aan kinderen manifesteren. Neem bijvoorbeeld Dickens' A Christmas Tree, neem Mrs. Gaskell's The Old Nurse's Tale, neem Le Fanu's Madam Crowl's Ghost, of Mrs. Oliphant's The Open Door, om er maar een paar te noemen. Toch wordt de opmerking door de ‘Fireside Company’ rond de haard niet weersproken. De peinzende Victoriaan vraagt zich nu af waarom niemand reageert. Is het gezelschapje ongeletterd? Verveeld? Onervaren in de wereld van spookverschijningen? Niets wijst daarop. Maar dan blijft alleen nog maar de mogelijkheid dat de toehoorders het er werkelijk over eens moeten zijn dat het verhaal dat Griffin heeft voorgedragen een inderdaad ongehoord verschijnsel moet hebben beschreven: ongekend in literatuur en in geestwetenschappen. | |
[pagina 34]
| |
Welke verschijning, welk monsterlijk drogbeeld heeft de kleine jongen die bij zijn moeder in de kamer slaapt dan zo mateloos verschrikt? En waarom moet hij er zijn moeder mee confronteren? De Victoriaanse wereld kon in de jaren negentig alleen werkelijk nog in oprechte paniek reageren op de geschiedenis van een zoon die bij zijn moeder de nacht doorbrengt om haar te confronteren met het monsterlijke dat hij in zich omdraagt: Ibsen's Spoken. Dat spooksel heeft het Britse publiek in 1891 tot in het merg geschokt. Spoken is in staat gebleken het Britse publiek tot hysterische reacties te brengen, niet in de laatste plaats omdat ook vrouwen de verschrikking hebben moeten meemaken. De hele Society in Londen kende de geschiedenis van Ibsen's Spoken en de opvoering daarvan, al zou het alleen maar zijn vanwege de tonelen die zich hebben afgespeeld rond de eerste Londense opvoering in maart 1891: ‘Ay! the play performed last night is “simple” enough in plan and purpose, but simple only in the sense of an open drain; of a loathsome sore unbandaged; of a dirty act done publicly; or of a lazar-house with all its doors and windows open. It is no more “Greek”, and can no more be called “Greek” for its plainness of speech and candid foulness, than could a dunghill at Delphi, or a madhouse at Mitylene.’ ‘Ibsen... in his play An Enemy of the People... observes “The great discovery I have made within the last few years is the discovery that all our sources of spiritual life are poisoned, and that our whole society rests upon a pestilential basis of falsehood.” Truly, the aim and object of Ibsen's social plays seem to be to make this good by plots, situations, and dialogues about as “Greek” as was the clout of Diogenes, and about as “artistic” as the wrapper of a quack-medicine bottle.’ Het tumult en de giftigheid rond de besloten voorstelling (besloten, om de ‘public censor’ van vervolging wegens obsceniteit af te houden) zijn een graadmeter voor de angsten en de afkeer die Ibsen met zijn werk in Engeland oogstte. In Amerika was de Noorse auteur zonder meer aanvaard. Terwijl de vertrouwde spookgedrochten in Engeland in de reageerbuis verbleekten en onder de laboratoriumkraan werden ontkracht, is het Ibsen die tot ontsteltenis van de Victoriaanse mens een geest uit de fles vrijliet, waarop het publiek vol onberedeneerde angsten met angst en agressie reageerde. De angst voor onthulling van het lichamelijke, voor het lagere, de satyr van het vlees, voor het onderdrukte animale in de mens, deed het stuk van Ibsen bij de gemiddelde Britse toeschouwer van die dagen overkomen als een rechtstreekse aanslag op de hogere waarden van de Victoriaanse cultuur. Het is de angst van een generatie die The Origin of Species alleen schoorvoetend kon aanvaarden als een bevestiging van de leer dat de geest moet worden gesteld boven het lichaam. De Victoriaan leefde in de overtuiging dat onzedelijke gedachten en daden, dat met name de erotische fantasie en de masturbatie van onstellend grote invloed waren op de ziekten van de ziel. In Ibsen's Spoken wordt de toeschouwer geconfronteerdKerstkaart (1890)
met de hypocrisie en de gevolgen daarvan; met geslachtsziekte en de gevolgen daarvan; met het lichamelijke, het sexuele. Dat alles, ook aan dames getoond, wekte bij het publiek uitzinnige reacties op. Zulke reacties worden in het geval Ibsen nog in toom gehouden door het gezond verstand en het gezag van de cultuurdragers. Waar die ondersteuning wegvalt kon het ‘gesundes Volksempfinden’ onbelemmerd doorbreken en de traumatiserende sporen trekken die een cultuur nog lang kunnen beïnvloeden. Het proces Oscar Wilde is hiervan een van de schrijnendste voorbeelden.
Cultuurdragers redden in Engeland de toneelspelen van Ibsen voor de banvloek van de censuur. Zij maakten het mogelijk dat de stukken van de man van Christiania tenminste getolereerd werden, genegeerd zo men wil. Dit is vooral aan de invloedrijke stem van Henry James te danken geweest. Daardoor kon het gebeuren dat de jonge rossige journalist Bernard Shaw in de laatste junidagen van het gedenkwaardige jaar 1897 kon waarnemen hoe de jubilerende Koningin Victoria en de aartsbisschop van Canterbury werden geconfronteerd met Ibsen's Spoken. Deze gebeurtenis vond plaats drie maanden voordat James zijn Turn of the Screw begon. Het was nog steeds een besloten voorstelling: ‘Think of the young lady of seventy years ago,’ zegt Shaw: ‘systematically and piously lied to by parents, governesses, clergymen, servants, everybody; and slapped, sent to bed, or locked up in the bedevilled and beghosted dark at every rebellion of her common sense and natural instinct against sham religion, sham propriety, sham decency, sham knowledge, and sham ignorance. Surely every shop-window picture of “the Girl Queen” of 1837 must tempt the Queen of 1897...’ In Spoken zijn het de zonden van de vader die onder de dekmantel van hypocriete beschaving in het verborgene kunnen | |
[pagina 35]
| |
Kerstkaart (1895)
woekeren en zich wreken op de nakomelingschap. De gevolgen van een tuchteloos leven blijken een verwoestend spoor te trekken naar de toekomst. Zij manifesteren zich in een lichamelijk, resp. zedelijk verval bij zoon en dochter. De buitensporigheden van de vader leiden ertoe dat de onschuldige zoon een vergiftigd lichaam erft. Een nachtelijk gesprek met de moeder maakt de onschuld van de zoon duidelijk. Vanaf de moederschoot heeft hij de zaden van het verderf in zich gedragen. In een nacht voltrekt zich alles. De zoon confronteert de moeder met de monsterlijke gevolgen die zijn ziekte zal hebben. Bij het doven van de lamp en het eindelijk doorbreken van de morgenzon, overvalt hem de waanzin. De erfenis van de vader verdoemt het kind. Het kwaad kon voortleven omdat het werd goedgepraat door een hypocriete samenleving. Dit monsterlijk verschijnsel doet zich voor bij een jongeman die als kind het vergif heeft meegekregen dat hem te gronde zal richten. Een ander gevolg van de erfenis treft zijn geliefde, die zal blijken zijn halfzuster te zijn: voordat de jongeman in de waanzin ten onder gaat, zal Regina vertrokken zijn naar de stad, naar een toekomst vol verderf onder de leiding van een corrupte stiefvader. Wanneer nu niet de volwassen zoon, maar het kind een zo monsterlijk verschijnsel waarneemt, en zijn moeder daarmee confronteert, dan is het inderdaad blootgesteld aan een verderf zoals dat in nog geen enkel verhaal is geschetst. Zelfs in Spoken worden de gevolgen van de zonde aan de volwassene, en niet aan het kind geopenbaard. Straks zal een jongetje omkomen onder een sinistere invloed en zal een verdorven meisje naar Londen vertrekken: naar het moderne Babylon.
Al met de eerste regels van The Turn of the Screw krijgt de goede lezer de draad in handen waarmee hij, geleid door Spoken, zijn weg door het labyrinth kan aanvaarden, om het daarin verborgen monsterlijke geheim te doorgronden. James gaat behoedzaam om met het dynamiet van de eerste alinea's van The Turn of the Screw. Terecht. Een grondige ervaring met de eigenaardigheden van het Britse publiek hebben hem geleerd welke gevolgen elke indiscretie kan hebben. Met de meeste voorzichtigheid laat hij blijken welke overeenkomsten er bestaan tussen Ibsens toneelspelen - met name Spoken en Kleine Eyolf - en de wereld van Bly. De klankovereenkomst tussen de namen van Peter Quint en Ibsen's Peer Gynt (mijn dank aan Frans Kellendonk) krijgt pas langzamerhand perspectief, zelfs voor de lezer die weet dat James het werk van Ibsen bewonderde, maar daarnaast ook kritiek had voor de symbolische verbeeldingen van de Noorse schrijver. James vond de overduidelijke presentatie van die symboliek, van bergen en diepten, van duisternis en zonlicht, van personen tegenover personen, van tonelen tegenover tonelen vaak niet subtiel genoeg. Ibsen's Kleine Eyolf kwam Henry James in Engelse vertaling al in handen voordat het in boekvorm verschenen was. Hij was bijzonder getroffen door wat hij las - een eerste gedeelte van de tekst -, en hij blijkt die bewondering (zij het in gematigder bewoordingen) ook te hebben behouden nadat hij een eerste opvoering ervan in Engeland had bijgewoond. De opvoeringen en de bespreking daarvan vinden plaats rond de aanvang van het wordingsjaar van The Turn of the Screw. Het echtpaar heet in Kleine Eyolf Rita en Alfred. Alfred's ‘zuster’ (later zal blijken dat zij zijn zuster niet is) heet Asta. Asta heeft de mogelijkheid om te huwen met de wegenbouwer, die afreist na een volbrachte taak. Zij wijst zijn aanzoeken aanvankelijk van de hand. Eyolf, het negenjarige zoontje van Rita en Alfred Almers, is nietig van gestalte. Hij draagt een uniform met gouden tressen en koperen knopen met leeuwen. Het is een toneelkostuumpje. Hij gaat mank met een kruk onder zijn linkerarm. Hij ziet er ziekelijk uit. Bleek. Hij heeft prachtige en intelligente ogen. Het kostuum dankt hij aan zijn moeder (na veel gesmeek). Zijn grote vriend de wegenbouwer heeft hem geleerd hoe hij met pijl en boog om moet gaan. Hij wil soldaat worden. Hij wil per se soldaat worden als hij groot is. Straks zal hij door Ratwoman worden meegelokt in het diepste water van de fjord, om daar, de ogen wijd open, door de onderstroom te worden gegrepen en meegesleurd. Deze kleine Soldaat, deze ‘Soldier’, deze ‘Miles’ (om het Latijn van de naam van het jongetje uit The Turn of the Screw te gebruiken), draagt het lot van de wereld waarin voor hem geen plaats is. Hij is ongewenst en teveel. Door zijn uitdossing is hij verbonden aan de kleine Miles die uit schemerige diepten omhoogblikt in het mysterie van Bly, waar de gouvernante de ondergang tegemoetvaart. Door zijn invaliditeit is het kind verbonden met Tiny Tim uit Dickens' Kerstverhaal, het kind met de kruk, dat op de schouders wordt gedragen en als een kerstkind Scrooge indirect redt. De broer (Alfred) en de zuster (Asta) blijken in Kleine Eyolf een wonderlijke verhouding te hebben. De kleine Asta is in het | |
[pagina 36]
| |
paradijs van de kinderlijke onschuld de (schijnbare) zuster van Alfred. Alfred (later de vader van Eyolf) speelt alleen met haar. Maar waarom verkleedt Asta zich daarvoor in de zondagse kleren van haar ‘broertje’? Waarom heet zij in dat kinderspel Eyolf, zoals het kind van Rita en Alfred straks zal heten? Waarom vragen Rita en Alfred haar om in de plaats van hun dode kind een Grote Eyolf voor hen te worden? Waarom herinnert deze verkleding aan de raadselachtige verschijning op Boxing Night, waarbij de Principal Boy door een vrouw wordt gespeeld? Wordt de Principal Boy niet ook bedreigd door Demon Rat? ‘Ratwoman’ in Kleine Eyolf is de duisternis van de nacht zelf. Ze is varg: weerwolf; ze neemt alles mee waarvan de mensen verlost willen worden, wat ze hindert en wat aan ze knaagt. Daarom ook kon zij macht krijgen over het jongetje Eyolf. Ze is de vrouwelijke rattenvanger van Hameln, een Pied Piper in vrouwengedaante. In zekere zin een andere Miss Piper dan degene die William James van het goed recht van het bovenzinnelijke wist te overtuigen: ‘dreadful Mrs. Piper’. Zij lokt de kleine Eyolf mee. Kleine Eyolf gaat onder in de strijd tussen egoïstische zinnelust en streven naar geestelijke bevrijding. De zinnelijke liefde van de Venus Rita eist de Tannhäuser Alfred geheel en al voor zichzelf op. Alfred wil het hogere: hij wil een levenswerk schrijven. Hij zoekt het zo hoog mogelijk in de wereld van de geest: bij bergen en sterren. Als hij terugkeert van een dwaaltocht die hem buiten zichzelf brengt, ziet hij in, dat hij het boek nimmer zal schrijven. Hij wil die taak overdragen op zijn kind, dat hij bijgevolg zijn volle aandacht zal schenken. Rita is jaloers. Haar zinnelijke verlokkingen hebben er destijds al toe geleid dat de kleine Eyolf als baby van de tafel is gevallen en verminkt werd terwijl zij de liefde bedreven. Nu zal haar pogen om Alfred te veroveren leiden tot de dood van het kind. De kleine Eyolf, als vrouw en als jongetje; de strijd tussen het zinnelijke en bovenzinnelijke; de symbolische wereld daaromheen: dat alles voert tenslotte naar het einde waarin de verlorenen (de levenden en de doden) de achterblijvenden in de geest zullen ontmoeten. De geest van de verlorenen zal in twee gestalten bij hen zijn: die van de door de dood weggenomen kleine Eyolf en die van de door het leven verloren grote Eyolf... ‘Round about the accredited and orderly facts of every science there ever floats a sort of dust-cloud of exceptional observations, of occurences minute and irregular and seldom met with, which it always proves more easy to ignore than to attend to’, zegt de hooggeleerde William James in The Will to Believe (1897). En later: ‘and so far from free is most men's fancy, that, when a consistent and organized scheme of this sort has once been comprehended and assimilated, a different scheme is unimaginable.’ De op het oog probleemloze conversatie van de ‘Fireside Company’ in The Turn of the Screw blijkt bij een onderzoek naar onregelmatigheden (juist de regelmatigheid in een als werkelijkheid aangeboden wereld vormt immers een onregelmatigheid) over te gaan in een onvermoede dimensie. De ‘werkelijkheid’ van The Turn of the Screw blijkt niet de werkelijkheid te zijn zoals wij die kennen. In de proloog brengt Henry James in kaleidoscopisch perspectief de draden aan die de weg moeten gaan wijzen door het labyrint dat voor de lezer ligt. | |
Twee kinderen zonder zielIt was all the romance of the nursery and the poetry of the schoolroom... Voor de twee kinderen van Bly staat de tijd niet stil. In de aanvang zien we de jonge gouvernante zitten ‘With my pupil, in a high chair and bib, brightly facing me... over bread and milk.’ De kleine Flora slaapt in een wit bedje in de slaapkamer van de gouvernante; een engeltje. Spoedig daarop komt zij uit de schoolkamer waar zij met wit papier en potlood in het gezelschap van een paar ronde O's is achtergelaten. Nauwelijks een maand later vinden we het lieve kind aan de rand van het meertje dat we - kortgeleden begonnen met geografie - de Zee van Azof hebben genoemd. Ze is dan acht jaar oud (in de tijdschriftuitgave staat nog: zes jaar), en op die leeftijd zeker ontgroeid aan kinderstoel en slabbetje. Nog voor de herfst zal zij met haar broertje kleine wonderen van geheugen vertonen en met hem optreden als ‘Shakespearean’, als astronoom en als navigator. Dan - aan de zee van Azof - verliest zij bij het aanbreken van de herfst haar kinderlijkheid. Haar schoonheid en puurheid doven uit. Ze is nu ‘common and ugly’. Ze zegt dingen ‘which might have been that of a vulgar pert little girl in the street.’ Ze heeft een ‘dreadful little face.’ Ze gebruikt vreselijke taal. Alle onschuld heeft haar verlaten. Ze is een oud, oud vrouwtje geworden dat als een straatkind door Mrs. Grose wordt meegenomen naar de fraaie heer in Harleystreet. De Victoriaanse lezer heeft hieraan genoeg om zijn gevolgtrekkingen te kunnen maken: de verdorvenheid van Londen kan haar niet meer deren. Zelfs dat Babylon is goed genoeg voor haar. Ze is Regina in kindergestalte, het meisje van Ibsens' Spoken dat naar de stad vertrekt om daar haar zedelijke ondergang tegemoet te gaan. Regina is aan de mogelijkheid van een incestueuze verhouding met haar halfbroer ontkomen. Ze reist uiteindelijk naar de zeemanskroeg van haar stiefvader: ‘A poor girl's only got her youth; she'd better use it - or else she'll find herself barefoot at Christmas before she knows it.’ Regina is hard, egoistisch en cynisch. De kleine Miles, wiens portretje nergens getekend is, blijkt even puur en zuiver als zijn kleine zuster. Hij is ongelooflijk mooi; nauwelijks tien jaar oud. Maar in de herfst blijkt zijn verhouding tot de gouvernante die te zijn geworden van de kleine meester, die niet meer met kleine zusjes wil optrekken, maar met zijn eigen soort wil omgaan: naar de jongens wil. Hij zwerft alleen over het gebied van Bly. Hij wordt erg vrij, te vrij. Hij spreekt met de gouvernante als een volwassene, een | |
[pagina 37]
| |
Kind ziet geestverschijning (1897), F.H. Townsend
jeugdige minaar. Die opmerkelijke rijping kan uit twee oorzaken zijn voortgekomen: Als het tijdsverloop in Bly is zoals aangegeven, dan moet de onwaarschijnlijk snelle bloei en verwelking van de kinderen zijn oorsprong vinden in een corruptie van binnenuit: ‘the worm in the bud’. Maar daarmee alleen is het verschijnsel niet verklaard. Dat kan alleen maar worden begrepen, wanneer de ‘tijd’ in Bly van een andere orde is dan de onze. Wanneer we ook een versneld tijdsverloop aannemen, een magische tijd waarin binnen zes maanden geschiedt wat anders een gelijk aantal jaren vergt: De kleine Flora verwelkt van een stralend zes/achtjarig meisje tot het straatkind dat zich gedraagt als een twaalf/veertienjarige. De kleine Miles van tien jaar wordt de kleine ‘master’ van zestien jaar met alle vrijheden die bij zijn leeftijd en positie behoren. De Victoriaanse lezer is intussen maar al te zeer bereid om over het opmerkelijke tijdsverloop heen te lezen. Hij verklaart, daarin gesteund door de opmerkingen van de gouvernante in het tweede gedeelte, de wonderlijke vroegrijpheid van de kinderen zonder meer uit het verderf dat ze van binnenuit aantast. De voortijdige ‘besmetting’ en de verdrijving uit het paradijs van de kinderlijke onschuld bevestigen de nachtmerrie van het Victoriaanse denken en voelen. De Victoriaanse lezer is aanvankelijk niet voorbereid op de bittere ironie waarmee de oom bericht waarom hij de hem toevertrouwde kinderen naar Bly stuurt: ‘the proper place for them being of course the country’. De lezer knikt hier alleen maar bevestigend: De onschuld van het leven op het platteland is immers spreekwoordelijk. Daarom voelt hij wel zonder meer het sarcasme dat Quint naar het platteland stuurt: ‘The master believed in him and placed him here because he was supposed not to be quite in health and the country so good for him...’ Het kost hem daarom moeite om toe te geven dat de verteller van The Turn of the Screw langzamerhand al het gebruikelijke op zijn kop zet: Miles wordt naar het platteland gestuurd om zijn verderf tegemoet te gaan. Quint wordt naar het platteland gestuurd om daar in onschuld te genezen. Flora wordt naar het Babylon Londen gestuurd om daar aan de verderfelijke invloed van het platteland te ontkomen.
‘At any rate, in healthy subjects, and especially in children brought up in the pure air, and amid the simple amusements of the country, perfect freedom from, and indeed total ignorance of, any sexual affection is, as it should always be, the rule. The first and only feeling exhibited between the sexes in the young should be that of pure fraternal and sisterly affection,’ zegt William Acton. Het is een geleerde arts die deze in Victoriaanse kringen levende overtuigingen formuleert. Zijn The Functions and Disorders of the Reproductive Organs (1857) genoot met name in de Angelsaksische landen aan beide zijden van de Oceaan een groot gezag. Het boek werd in Engeland en in Amerika bij herhaling herdrukt. Zo verscheen er nog in 1895 in Philadelphia een achtste Amerikaanse editie van dit werk, waaraan ook het volgende is ontleend: ‘In a state of health no sexual impression should ever affect a child's mind or body. All its vital energy should be employed in building up the growning frame, in storing up external impressions, and educating the brain to receive them. During a well-regulated childhood, and in the case of ordinary temperaments, there is no temptation to infringe this primary law of nature. The sexes, it is true, in most English homes, are allowed unrestricted companionship. Experience shows, however, that this intimacy is in the main unattended with evil results’... ‘Thus it happens that in most healthy and well-brought up children, no sexual notion or feeling has ever entered their heads, even in the way of speculation. I believe that such children's curiosity is seldom excited on these subjects except where they have been purposely suggested...’ In Victoriaanse ogen is een kind puur en onschuldig: sexueel slapend. Toch wordt het door Acton afgeschilderd als voortdurend blootstaande aan verleidingen. Het staat weerloos bloot aan verderf. Daarbij bestaat geen geleidelijke overgang tussen engelachtige onschuld en duivelse perversie. Het is hemel of hel, paradijs of zondeval. ‘We are faced then with a double or contradictory consciousness. On the one hand, children are spoken of as pure and innocent and sexually quiescent; on the other, they are described as constantly threatened by horrid temptations, open to stimulation and corruption, and in danger of becoming little monsters of appetite. There is nothing to mediate between these two extreme states, no middle or connection between them. And the contradiction that children are both at once remains altogether unconscious,’ zegt Steven Marcus in The Other Victorians. De mogelijkheden dat kinderen, in Victoriaanse ogen, te snel kennismaken met de paradijsvloek en dat ze (mede daardoor) te vroeg rijpen en rotten, lijken onbegrensd. Er is eigenlijk nauwelijks een ervaring in het leven die niet voortijdig de | |
[pagina 38]
| |
sexuele begeerte in het kind kan doen ontwaken. Ook premature intellectuele ontwikkeling vormt een ernstig gevaar. Acton wijst op de neiging van de moderne opvoeder om intellectuele superioriteit te stellen boven het navolgen van gezonder bezigheden. Het grootste gevaar van de intellectuele ontwikkeling is, dat jongens (want daar gaat Acton's boek in wezen om) boeken zullen lezen, vooral ‘klassieke’ boeken, die zeker sexuele gevoelens zullen prikkelen: ‘He reads in them of the pleasures, nothing of the penalties, of sexual indulgences. He is not intuitively aware that, if the sexual desires are excited, it will require greater power of will to master them than falls to the lot of most lads; that if indulged in, the man will and must pay the penalty for the errors of the boy; that for one that escapes, ten will suffer; that an awful risk attends abnormal substitutes for sexual intercourse; and that self-in-dulgence, long pursued, tends ultimately, if carried far enough, to early death or self-destruction.’ Het spooksel van de zelfbevlekking - een misverstand gebaseerd op de klassieke humorenleer van Hippocrates en Galenus - doemt in volle omvang op. Hier is het kind inderdaad ‘Father of the Man’. Hier worden de zonden van de zonen aan de vaderen bezocht. Het is daarom de zaak van de opvoeders de aan hen toevertrouwde kinderen nimmer uit het oog te verliezen. Ze worden bewaakt in hun gaan en staan. Alles wordt gedaan om te voorkomen dat de kinderen door zichzelf of door anderen verleid kunnen worden tot ‘het kwaad’. Wie eenmaal aan de zelfbevlekking heeft toegegeven zal door zijn ‘spending’ kostbare levenssappen verliezen tot de dood erop volgt. Is enerzijds de zelfbevlekking in Victoriaanse ogen een bron van ellende, anderzijds wordt de mutuele onanie tussen jongens onderling en jongens en volwassenen nog veel meer geducht, omdat hier niet alleen een ‘besmetting’ plaatsvindt, maar daarenboven gevaar bestaat van ‘gewenning’ aan een manlijke partner en het daardoor ‘aanleren’ van homosexuele omgang. Daarom betekent de bewaking ook een uitzonderlijk probleem in de Public Schools. De morele toon moet er worden hooggehouden. De bewaking dient streng te zijn. Elke jongen moet ook een eigen bed krijgen, waardoor de besmettingskans wordt verminderd. ‘It is a curious trade, and depends much on calm nerves,’ verzucht Arthur Christopher Benson in september 1897 in zijn dagboek. Als schoolmeester in een boardinghouse omringd door jongens waarvan de charme hemzelf niet onberoerd liet, had hij een gevoelig oog voor alle mogelijkheden. Zijn dagboek verraadt zijn angsten voor Caryll Lyttleton en Alstair Leveson-Gower, ‘little attractive boys’ die steeds weer als ‘fags’ worden geroepen binnen de kamers van ‘big and unscrupulous boys’: de kleine onschuld verleid tot het grote kwaad. Het is waarschijnlijk dat Benson (en Henry James, zoals nog zal blijken) niet alleen rekening hield met de bovenstaande opinies, maar die ook plaatste in het kader van de modernsteSpookverhaal (1897)
opvattingen betreffende het ontstaan van homosexualiteit. Die opvattingen worden in 1897 geformuleerd in Havelock Ellis' en John Addington Symonds' Sexual Inversion: ‘It is a fact of considerable interest and significance that in so large a number of my cases there was distinct precocity of the sexual emotions. There can be little doubt that, as many previous observers have found, inversion tends strongly to be associated with sexual precocity. I think it may further be said that sexual precocity tends to encourage the inverted habit where it exists. Why this should be so is obvious, if we believe - as there is some reason for believing - that at an early age the sexual instinct is comparatively undifferentiated in its manifestations. The precocious accentuation of the sexual impulse leads to crystallisation of the emotions at a premature stage. It must be added that precocious sexual energy is likely to remain feeble, and that a feeble sexual energy adapts itself more easily to homosexual relationships, in which there is no definite act to be accomplished, than to normal relationships.’ Havelock Ellis sluit externe beïnvloeding niet uit, en hij stelt dat ‘masturbation, especially at an early age, may enfeeble the sexual activities, and so predispose them to inversion.’
Aan deze maatstaf metende kan de Victoriaanse lezer van The Turn of the Screw van de ene verbazing in de andere vallen. Hij ontmoet in de wereld van Bly een puur en ontstellend fraai jongetje van tien jaar dat blijkt te zijn weggestuurd uit een | |
[pagina 39]
| |
kostschool. Dat kan - aldus de gouvernante - maar één ding betekenen: ‘That he's an injury to others.’ ‘To his poor (ook zinspeling op “pure”) little innocent mates!’ Voor de Victoriaanse lezer is die aanduiding voldoende. Hij kent de boardingschool-wereld maar al te goed. Hij is vertrouwd met de mogelijkheid van excessen. Hij weet van de verwijdering van besmettingshaarden daaruit. Hij kent de gevaren voor later. Maar wat hier gebeurt zet zijn ervaringswereld op zijn kop: een kleine jongen van tien jaar, in de bloei van puurheid en onschuld, wordt als een besmettingshaard beschouwd voor zijn kameraden, en niet omgekeerd. Maar de lezer wordt ‘gerustgesteld’ wanneer hij de oorzaak van het kwaad ontwaart: Quint en Jessel verschijnen in hun heilloze liefdesrelatie... onder de ogen van de kinderen. De gouvernante verloochent haar roeping en laat de aan haar toevertrouwde kinderen bovendien over aan een man die ‘lager staat’ en die bovendien ‘te vrij’ is. Te vrij met de gouvernante, te vrij vooral met het jongetje Miles; en dat maandenlang. Maar wanneer de kleine jongen, engelachtig toonbeeld van onschuld, op Bly aankomt, weigert de gouvernante geloof te hechten aan wat zij verneemt. En zij laat - in Victoriaanse ogen nog altijd - alles na wat een jongen (een jongen die om dergelijke redenen naar huis is gezonden) op het goede spoor kan houden. Kleine Miles wordt niet gehard in sport en spel. Hij wordt verwekelijkt op een rood kussentje achtergelaten (met een boek!) in de boog van een raam (uit het zicht) hoewel hij tekenen van rusteloosheid (!) vertoont. Hij geeft zich niet gezond over aan het voetbalspel, maar speelt piano en toneel met een snel opgaande lijn van perfectie. Hij ligt klaarwakker in het donker in zijn bed op een tijdstip dat zijn kleine zusje nog onder de lamp zit bij de gouvernante. Hij wordt voortdurend in omstandigheden alleengelaten die de rechtgeaarde Victoriaan moeten ontstellen. Die voorkeur voor muziek en toneel bij de kleine Miles doet de Victoriaanse lezer opnieuw naar Sexual Inversion grijpen: Havelock Ellis weet daarover te melden: ‘... A taste for music is widespread among them. Three belong to the dramatic profession, and at least two have had marked dramatic ability from childhood.’ ‘The tendency to dramatic aptitude among sexual inverts - well illustrated, it will be seen, in my cases - has attracted the attention of previous investigators in this field.’ De geoefende lezer zal dan ook zonder enige verwondering de eerste tekenen van komend verval hebben bespeurd: in en na de nachtelijke ontmoeting met Miles in bed het afwenden van de blik, de bleekheid, het ziekelijk uiterlijk, het zweet op het voorhoofd, de rusteloosheid, de impulsieve vrolijkheid, het schijntoneel, het alleenzijn en het eenzaam zwerven. Het zijn voor de Victoriaanse toeschouwer de tekenen van de zondeval, de gevolgen van datgene wat de lezer wel moest zien als het resultaat van een perversie in het verleden en het gevolg van de tolerantie in het heden. De omgeving waarin Miles opgroeit is (volgens de opvattingen die door Havelock Ellis zijn geformuleerd) een rijke voedingsbodem voor de wording van homosexualiteit. De Victoriaanse lezer komt tot het inzicht dat Bly, dat liefelijke platteland, allerminst onschuldig is gebleven; dat de pure idylle van het paradijs het zaad van verderf draagt, en dat, bij nader toezien, de wereld van Bly de spot drijft met alles wat men in de ‘normale’ wereld mag verwachten. Zelfs de kinderkamer blijkt in een omgekeerde wereld te zijn herschapen: ‘It was all the romance of the nursery and the poetry of the schoolroom,’ zegt de gouvernante in alle ernst. Maar het zijn dan wel een kinderkamer en een schoolkamer waarin alle rollen zijn omgekeerd. De kinderen zijn braaf en de gouvernante moet bijgevolg wel stout zijn. De gouvernante wordt meer en meer het kind, terwijl de kinderen de rol van de volwassen opvoeder vervullen. Het is de gouvernante die wordt zoetgehouden, wordt getroost, wordt geamuseerd, in kindertaal wordt toegesproken. Het is de gouvernante die zich beroept op Miss Mercer (een kinderboekenschrijfster die op simpele wijze inleidt in geografie, scheikunde en dergelijke) terwijl de haar toevertrouwde kinderen op haar afspringen als tijgers, Romeinen, ‘Shakespeareans’, astronomen en zeevaarders. De gouvernante wordt gedwongen om kinderverhaaltjes voor kleuters te vertellen: over thuis; over de pony; over de ‘famous mot’ van Goody Gosling, dat goedige gansje dat doet denken aan de Nursery Rhymes die in Amerika als Mother Goose Rhymes bekend staan; dat goedige gansje dat herinnert aan Goody-Two-Shoes: het kerstgeschenk voor talrijke simpele lieden. De kinderen, deze kinderen, blijken de gouvernante niet nodig te hebben. De gouvernante zelf wordt het kind. Hoofdschuddend ziet de Victoriaanse lezer in Bly alle normen van zijn bestaan op de kop gedraaid: Gouvernantes laten zich door kinderen regeren; gouvernantes worden steeds kinderachtiger; kinderen groeien buitensporig snel op; engelachtige schoonheid draagt de zaden van duivelse corruptie; het platteland wordt een poel van verderf; de tijd snelt onhoorbaar voort. Bly heeft langzamerhand het contact met onze werkelijkheid verloren. |
|