| |
| |
| |
Aloysius Bertrand
Prozagedichten uit ‘Gaspard de la Nuit’
Inleiding en vertaling: Piet Meeuse
De Franse dichter Aloysius Bertrand (1807-1841) dankt zijn roem, die overigens tot een vrij kleine kring beperkt bleef, vrijwel uitsluitend aan het boekje Gaspard de la Nuit, een bundel prozagedichten waarvoor hij jarenlang tevergeefs een uitgever trachtte te vinden. Het verschijnt tenslotte, door bemiddeling van een bewonderaar, in 1842 - een jaar na zijn dood.
Pas wanneer blijkt dat dichters als Baudelaire en Mallarmé in Gaspard de la Nuit het werk van een geestverwante voorloper herkennen, krijgt zijn naam enige klank. Paul Verlaine, die in 1884 de term ‘poète maudit’ min of meer institutionaliseerde in een reeks essays, noemt zijn naam weliswaar nog niet in dit verband, maar naarmate de poésie maudite in allerlei commentaren steeds duidelijker geprofileerd wordt duikt ook de naam Bertrand meer en meer op. En niet ten onrechte: in een verhalend proloogje dat aan de bundel voorafgaat en waarin het manuscript ervan, geheel conform de romantische mystificatietraditie, aan Bertrand wordt ‘uitgeleend’ door een oude zwerver (‘Gaspard de la Nuit’, die later de duivel zelf blijkt te zijn geweest), zijn reeds alle preoccupaties terug te vinden waardoor het werk van latere poètes maudits als Baudelaire, Rimbaud en Mallarmé wordt gekenmerkt.
Bertrand is wel beschouwd als de ‘uitvinder’ van het prozagedicht. Die claim bleek bij nader onderzoek echter niet te handhaven. Niettemin vormt Gaspard de la Nuit een belangrijke schakel in de ontwikkeling van het genre, dat later een belangrijke plaats innam in het werk van de drie voornoemde poètes maudits en niet weinig heeft bijgedragen tot het ontstaan van een nieuwe poëzie.
Om zijn preoccupatie met de nachtzijde van het bestaan en de fantastische inslag van zijn verbeeldingswereld werd hij later ook door de surrealisten gevierd als ‘surréaliste dans le passé’ (Breton).
Gaspard de la Nuit bestond in de oorspronkelijke uitgave uit zes boeken (afdelingen), later aangevuld met ander, verspreid gepubliceerd werk. De gekozen gedichten zijn afkomstig uit het eerste boek: Ecole Flamande (De Alchimist en De Puntbaard) en het derde, La Nuit et ses Prestiges.
(Gebruikte uitgave: Aloysius Bertrand, Gaspard de la Nuit, Flammarion, Paris 1972, Nouvelle Bibliothèque Romantique)
| |
| |
| |
De maneschijn
Réveillez-vous, gens qui dormez, Et priez pour les trépassés.
Le cri du crieur de nuit
O, hoe aangenaam om 's nachts, wanneer het uur beeft in de
klokketoren, te kijken naar de maan die een neus heeft als
Twee melaatsen lamenteerden onder mijn venster, een hond
jankte op het kruispunt en de krekel van mijn haard deed
fluisterend voorspellingen.
Maar weldra peilde mijn oor nog slechts een diepe stilte. De
leprozen waren teruggekropen in hun hokken op het mo-
ment dat Jacquemart zijn vrouw sloeg.
De hond had het hazepad gekozen voor de hellebaarden
van de wacht, verroest door de regen en kleumend in de
En de krekel was ingeslapen toen het laatste schijnsel van het
laatste vonkje was gedoofd in de as van de haard.
En ik - zo wispelturig maakt de koorts! - het leek me of de
maan haar gezicht grimeerde en haar tong tegen me uitstak
Jacquemart is de naam van het ijzeren mannetje dat de klokketoren van de Notre Dame-kerk in Dijon siert. Net als ‘zijn vrouw’, die tegenover hem staat, heeft hij een hamer in de hand waarmee hij de uren slaat op de grote klok. Jacquemart figureert in diverse gedichten van Gaspard de la Nuit, en treedt ook op in het verhalende proloogje dat aan de bundel voorafgaat.
| |
De gotische kamer
‘Nox et solitudo plenae sunt diabolo.’ De Kerkvaders
's Nachts is mijn kamer vol duivels.
‘Oh, de aarde - mompelde ik tot de nacht - is een welriekende
kelk waarvan de stamper en de meeldraden de maan
En met ogen zwaar van slaap sloot ik het venster waarin,
zwart tegen de gele stralenkrans der ruiten, het kruis van de
En opnieuw: was het enkel maar de gnoom die rond het
middernachtelijk uur - dat heraldisch versierd is met draken
en duivels! - zich bezat aan de olie van mijn lamp!
Was het enkel maar de voedster die, in het kuras van mijn
vader, met een eentonig lied een doodgeboren kindje wiegt!
Was het enkel maar het skelet van de landsknecht die gevangen
zit in het houten beschot en zich stoot aan voorhoofd,
Was het enkel maar mijn grootvader die uit zijn wormstekige
lijst stapt, ten voeten uit, en zijn ijzeren handschoen
onderdompelt in het water van het wijwaterbakje!
Maar het is Scarbo die me in de hals bijt en die, om mijn
bloedende wond dicht te schroeien, er zijn ijzeren vinger in
drukt, roodgloeiend verhit in de oven!
Scarbo is de naam van een figuur die, evenals Jacquemart, in meerdere gedichten van Bertrand optreedt. Hij maakt deel uit van de fantastische folklore van Gaspard de la Nuit. Nu eens treedt hij op als gnoom, dan weer in de rol van vampier. Hij is de persoonlijke kwelduivel van de ik-figuur in de gedichten en houdt hem regelmatig gezelschap in zijn doorwaakte nachten.
| |
| |
| |
De puntbaard
Si l'on a la téte levée,
Le poil de la barbe frisé.
Et la moustache relevée,
On est des dames méprisé.
d'Assouci - Les Poésies
Welnu, het was feest in de synagoge, in het duister schitter-
den zilveren lampen als sterren, en de rabbijnen, gehuld in
hun gewaden en bebrild, kusten hun Talmoed prevelend
met nasale klanken, spogen of snoten hun neus, sommigen
En zie, daar werd plotseling, tussen zoveel ronde, ovale en
vierkante baarden die vlokten, die krulden, die geurden naar
amber en gomhars, een baard opgemerkt die in een punt-
Een doctor die Elebotham heette, zijn hoofd getooid met
een flanellen kap die fonkelde van edelstenen, stond op en
zei: ‘Schennis! Er is hier een puntbaard!
- Een lutherse baard! - Een korte mantel! - Doodt de Filistijn!’
- En de menigte stampvoette van woede, tumult steeg
op uit de banken, terwijl de offerpriester brulde: ‘Samson!
Geef mij je ezelskinnebak!’
Maar ridder Melchior had een perkament ontrold, ge-
waarmerkt met het rijkswapen: ‘Bevel’, las hij, ‘tot arrestatie
van de slager Isaac van Heck, die als moordenaar wordt
gehangen, hij, zwijn Israëls, tussen twee Vlaamse zwijnen.’
Dertig hellebaardiers traden met zware stappen, kletterend,
naar voren uit de schaduw van de gang. ‘Naar de bliksem
met jullie hellebaarden!’ riep de slager Isaac hun honend
toe. En hij stortte zich uit een venster de Rijn in.
| |
Het uur van de heksensabbat
Qui passe donc si tard à travers la vallée?
H. de Latouche - Le Roi des Aulnes
Hier is het! - en reeds, in het ondoordringbare struikgewas,
ternauwernood verlicht door het fosforescerend oog van de
wilde kat die zich verschuilt onder de takken;
Op de flanken der rotsen die hun haardos van kreupelhout
in de nacht van de afgronden dompelen, fonkelend van
Langs de oever van de bergbeek die witschuimend opspringt
voor het front van de dennen en als een grijze nevel neer-
druilt in de diepte der kastelen;
Verzamelt zich een ontelbare menigte, die de oude hout-
hakker, opgehouden door de paden, gebogen onder zijn
vracht hout, wel hoort maar niet ziet.
En van eik tot eik, van hoogte tot hoogte, echoën duizend
verwarde, lugubere, schrikwekkende kreten: ‘Hum! Hum! -
Sjoep! Sjoep! - Koekoek! Koekoek!’
Hier staat de galg! - En daar doemt in de nevel een jood op
die iets zoekt tussen het natte gras, in de schittering van een
| |
| |
| |
De dwaas
Un carolus ou bien encor,
Si l'aimez mieux, un agneau d'or.
Manuscrits de la Bibliothèque du Roi
De maan kamde haar haren met een ebbehouten kam die
de heuvels, de weiden en de bossen verzilverde met een regen
Scarbo, een gnoom wiens rijkdom overschuimt, schudde bij
de kreet van de weerhaan zijn wan uit op mijn dak: dukaten
en florijnen sprongen op in cadans, de straat bezaaid met
Hoe spotlachte de dwaas die elke nacht de uitgestorven stad
afschuimt, één oog gericht op de maan en het andere - ste-
‘Weg met de maan!’ mompelde hij, de duivelspenningen
bijeen rapend, ‘ik zal er de schandpaal mee kopen, dat ik me
Maar het was nog steeds de maan, de maan die onder-
ging. - En Scarbo muntte heimelijk dukaten en florijnen in
mijn kelder op het ritme van de slinger van de klok.
En ondertussen, de twee voelhorens vooruitgestoken, zocht
een huisjesslak, door de nacht op een dwaalspoor gezet, zijn
weg op mijn verlichte vensterruiten.
| |
De alchimist
‘Onze kunst wordt op twee manieren geleerd, te weten door onderricht van een meester, van mond tot mond, en niet anders, tenzij door goddelijke inspiratie en openbaring; ofwel uit de boeken, die zeer duister en verward zijn, en om daarin overeenstemming en waarheid te vinden moet men wel erg fijnzinnig, geduldig, leergierig en waakzaam zijn.’
Pierre Vicot - La Clef des secrets de filosofie
Nog altijd niets! - En vergeefs heb ik drie dagen en drie
nachten, bij het zwakke flakkeren van de lamp, de herme-
tische boeken van Raymondus Lullus doorgebladerd!
Nee, niets, behalve het gesis van de fonkelende retort, het
hoongelach van een salamander die er vermaak in schept
mijn meditaties te verstoren.
Nu eens bindt hij een zevenklapper aan een haar van mijn
baard, dan weer schiet hij me met zijn boog een vuurpijl in
Of hij poetst zijn harnas op, en dan is het de as uit de oven
die hij over de bladzijden van mijn formularium en in de
inkt van mijn inktstel blaast.
En de retort, immer fonkelender, sist hetzelfde wijsje als de
duivel toen Sint Eloy hem met zijn gloeiende tang bij de
Maar nog steeds niets! - En nog eens drie dagen en drie
nachten zal ik, bij het zwakke flakkeren van de lamp, de
hermetische boeken van Raymundus Lullus doorbladeren!
Raymundus Lullus: een geleerde franciscaan uit de 13e eeuw, die werken schreef op het gebied van logica, theologie en filosofie. De traditie van de hermetische filosofie, waarin een aantal van zijn werken thuishoren, gaat terug op de gnostische teksten van het zg. Corpus Hermeticum, toegeschreven aan de legendarische Hermes Trismegistus. De hermetische filosofie kan beschouwd worden als de theoretische pendant van de alchemie.
|
|