De Revisor. Jaargang 8(1981)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] C.O. Jellema Uitzicht op heidelberg De ransel op de rug, de gouddukaten door moeders hand die meer naar melken stond (mijn zoon, ik laat je gaan, wees gode bevolen) ingenaaid, genoeg voor twee jaar bonensoep met spek, denk ik hem op de hoge brug, de burcht in tegenlicht, de muren morgennevel of gloeiend in de avondzon, vuur in de vensterruiten, drieentwintig, Wibbo, de zoon van Homme uit Oostwold, vier eeuwen tussen ons, zijn zaad in mij, 't geloof verzette bergen. Hij slurpte bij het eten en het vet verhuisde van zijn lippen naar zijn hand. Zo tenger nog, en blond, een die mij volgde in etalageruiten en zijn aarzelend behaarde bovenlip trilt en verraadt mijn tweede spiegelbeeld: niets tussen ons dan huiver en de plotselinge lust zaad te verspillen aan een ogenblik van tweelingschap. Ons scheiden twintig jaar. De hoge brug, grasvelden langs de Neckar, kinderen met een hond en op een tennisveld witte figuurtjes die geconcentreerd bewegen. Weer ben ik afgeleid en zie mijzelf bekijken licht, kleur en dat het voorjaar wordt; abstracties om te overwegen: weer is, wat ik hier zie, idee, een uitzicht op herinnering, de stof waaruit ik straks besta. Hij duikt weer op in Dordrecht als Wigboldus Homeri, doctor theologiae: de droefheid die naar God is over de zondehonger en de dorst, de vingers verstrengeld op de brave borst, niet hij verloren zoon: eert in zijn vrouw zijn moeder en slurpt de soep als vroeger in Oostwold. Vorige Volgende