Hans van Dulken & Otto Valkman in gesprek met minister Gardeniers
De kunst, het geld en de overheid
Kunnen de diskussies over kunstpolitiek van invloed zijn op het beleid van een minister?
Politiek bedrijven is het voortdurend afwegen van belangen. Diskussies over kunst in een tijdschrift, in de Tweede Kamer, op symposia, diskussie op radio en televisie - het maakt duidelijk dat het iets is dat leeft in de samenleving. Zo'n diskussie benadrukt het belang van kunst en dat kan het kunstbeleid alleen maar ten goede komen. Ik hoop ook dat het debat door zal gaan.
In het kabinet speelt zo'n diskussie geen rol. Daar zeg je als minister: dit is mijn beleid en dat wordt geaksepteerd. Binnen dit departement hebben de kunsten een aparte positie. Andere sektoren hebben er in 1979 extra geld voor geleverd. Men beschouwde dat als iets vanzelfsprekends. Ik heb niets gemerkt van enige jaloezie daarover. Misschien is dat dan een gevolg van de diskussie. Maar je weet natuurlijk nooit exakt waar en hoe een diskussie doorwerkt. Ik denk wel dat de diskussie breder gevoerd moet worden. Iedereen mag diskussiëren over kunst. Iedereen diskussieert toch ook over sport en over volkshuisvesting. Duidelijk is in ieder geval dat het veel moeilijker is om de uitgaven voor de kunst politiek hard te maken wanneer er niet over kunst gedebatteerd wordt.
In De Revisor wordt een sterke nadruk gelegd op de legitimering van het kunstbeleid. Waarom moet de overheid de kunsten steunen? U ziet kunst als welzijnsvoorziening en daarom als onderdeel van het welzijnsbeleid. De Raad voor de Kunst is daar onlangs nogal boos om geworden.
De overheid bevordert en financiert zaken die de samenleving moeten verbeteren. Het gaat de overheid daarbij om de kwaliteit van het bestaan. Dat is dan wel een kreet met een ideologische lading, de Partij van de Arbeid lanceerde hem in 1963. Ik wil die kreet best gebruiken. Kunst heeft tenslotte ontzettend veel te maken met de wijze van leven en vooral met een prettige wijze van leven. Ik noem dat dan welzijn. Dat staat dan even los van de vraag of de financiering van kunst precies zo moet gaan, zoals dat wordt voorgesteld in de Kaderwet Specifiek Welzijn.
Je moet bij kunst ook naar het onderwijs kijken. Kunst is een onderdeel van de persoonlijke vorming. Daarom vind ik de kunstzinnige vorming zo belangrijk. Dat zou al moeten beginnen bij het kleuteronderwijs.
Je kunt in Nederland de kunst niet overlaten aan de wet van vraag en aanbod. Dat zou een ramp zijn, met name een ramp voor de vernieuwing in de kunst. De partikuliere mecenas bestaat niet meer. Die partikulier heeft vroeger de vernieuwing in de kunst gestimuleerd. Die taak heeft de overheid nu. Daarom heeft mijn voorganger in de nota Kunst en Kunstbeleid vernieuwing als derde en belangrijke doelstelling opgenomen. Ik sta daar vierkant achter en probeer dat in mijn beleid ook waar te maken.
U bent dus geen voorstander van een privatisering van de kunsten. Uw Minister-President heeft immers gezegd dat vele overheidstaken terug moeten naar de private sektor.
Ik vind de kunsten minder geschikt voor privatisering. De privatisering zou voor de kunst betekenen dat men voor zekerheid kiest, de zekerheid van een aanbod waar altijd publiek voor is. Dat houdt de vernieuwing tegen en kan de kwaliteit van het aanbod aantasten. Ik ben er dus niet voor. Overigens, de kunsten zijn niet genoemd in de brief over de heroverweging van de overheidsuitgaven. In de diskussie erover is aan de andere kant geen enkel terrein van het overheidsbeleid buiten gesloten en dus ook de kunsten niet. Maar nogmaals, privatisering van het kunstenterrein, ík ben er niet voor.
In de diskussie over kunstpolitiek van de laatste tijd komt steeds de vraag naar voren of er op dat vlak verschillen bestaan tussen de politieke partijen. Kan je, naar uw mening, een onderscheid maken tussen een liberaal, christen-demokratisch of sociaal-demokratisch kunstbeleid?
Dat geloof ik niet. Ik zal zelf nooit spreken over een christendemokratisch of liberaal kunstbeleid. Ik heb daar tenminste nooit iets van gemerkt. Het is mogelijk dat dat bij de socialisten anders is. Er zijn natuurlijk wel aksentverschillen.
Wat zijn dan de aksentverschillen tussen een socialistische en een christen-demokratische kunstpolitiek?
Daar zijn die verschillen nu juist niet zo groot. Bij beide partijen wordt de participatie, de verbreding nogal benadrukt. Het CDA zit wat dat betreft op dezelfde lijn als de