De Zweden hebben net hun onderneming de deur wagenwijd opengezet voor ontdekkingsreizigers. Dankzij deze werkelijk nobele buitenlanders kan de jeugd op onderzoek uitgaan om feeërie, dans, acrobatiek, pantomime, drama, satire, orkest en gesproken woord samen in een volledig nieuwe vorm te laten terugkomen. Zonder allerlei kunstgrepen verwezenlijken zij, wat officiële kunstenaars houden voor ‘kluchten volgens vast recept’, maar die desalniettemin de plastische uitbeelding van de hedendaagse poëzie vormen.
Verder zorgt, in Parijs, de goede of slechte stemming van het publiek voor de meest geschakeerde, opwindende en levendige sfeer ter wereld. Serge de Diaghilew vertelde me eens dat je die in geen enkele andere hoofdstad aantreft.
Gefluit en ovaties. Afschuwelijke kritieken. Een paar verrassende artikelen. Nu, drie jaar later, worden wij toegejuicht door degenen die ons afgekraakt hebben en vergeten zijn dat zij ons uitgefloten hebben. Zo is het gegaan met Parade en met alle stukken die, door de regels te veranderen, het spel bedorven hebben voor het kringetje van oude rotten.
Bij een theaterstuk zou er eigenlijk één man moeten zijn voor de tekst, het decor, de kostuums, de muziek, het acteren en het dansen. Aangezien deze man-en-orkest-in-een niet bestaat, gaat het erom het individu te vervangen door iets dat het meest op een individu lijkt, oftewel door een groepje vrienden. Een kliek is niet moeilijk te vinden, maar wel zo'n groepje. Ik heb het geluk om samen met enkele jonge componisten, dichters en schilders er een te vormen die belangstelling, nieuwsgierigheid en ergernis opwekt. Het bijzondere van onze groep is dat wij doorgaan voor een gevaarlijke bende uiterst
‘Het Bruidspaar van de Eiffeltoren’, opgevoerd door Les Ballets Suédois
linkse kunstenaars, terwijl ik ons eigenlijk zou willen bestempelen als uiterst rechts, zozeer mijden wij de avant-garde en paren wij onze stoutmoedigheid aan wijsheid.
Het Bruidspaar van de Eiffeltoren, in zijn totaliteit, is dus de verbeelding van een poëtische wijze van denken, en ik ben er trots op daar al lange tijd aan te hebben meegewerkt.
In plaats van te nietig en onvoldoende levensecht - zoals altijd op het toneel - om de schitterende, decoratieve, maar zware kostuums te kunnen dragen, zijn mijn personages daarentegen dankzij Jean Hugo goed in elkaar gezet. Ze hebben een rechte rug, opgevulde kleren en een nieuwe laag verf gekregen. Na veel kunstgrepen gaan zij lijken en hun echtheid gaat niet in vlammen op in de vuurgloed van het voetlicht en de projectors. Ik vind bij Jean Hugo een soort atavisme terug van een monstrueuze werkelijkheid die u niet zal verbazen. Dankzij Irene Lagut doet onze Eiffeltoren ons denken aan vergeet-mij-nietjes en het guipurepapier van de ansichtkaarten van Parijs waar ik zelfs Arabische meisjes in Afrika zuchtend naar heb zien kijken.
De ouverture van Georges Auric, getiteld Veertien Juli, waarin we regimenten horen die elkaar kruisen en marcherende gardes, waarvan de muziek losbarst op de hoek van een straat en dan wegebt, roept ook de sterke charme op van het straatleven, het volksfeest en de Turksrode platformen, lijkend op de guillotine, waaromheen typistes, zeelui en kantoorbedienden dansen op het ritme van de trommels en de tonen van de pistons. Deze ritornellen begeleiden zachtjes de pantomime zoals een circusorkest een motief telkens weer herhaalt gedurende een acrobatennummer.
Dezelfde sfeer komt terug in De Bruidsmars van Milhaud, De Quadrille en De Telegrammenwals van Germaine Tailleferre, De Strandnimf van Trouville en De Toespraak van de Generaal van Poulenc. Bij De Treurmars had Arthur Honegger er plezier in een parodie te maken op de ‘grote muziek’, of liever gezegd, op wat onze musicologen ernstig de Muziek noemen. Onnodig te zeggen dat ze allemaal in de val zijn gelopen. De eerste motieven van de Mars waren nog maar nauwelijks te horen, of zij spitsten hun grote oren en dachten hun stalgeur op te snuiven. Niemand is op de gedachte gekomen dat deze mars de schoonheid van sarcasme zou bezitten en dat de componist buitengewoon goed heeft aangevoeld wat het meest geschikte moment was. Geen van de critici, die eensgezind het stuk toegejuicht hebben, heeft ontdekt dat als baspartij de Faust-wals diende!
Hoe kan ik mijn dank uitdrukken jegens de heer Rolf de Maré met zijn helder inzicht en zijn ruime ideeën en de heer Borlin met zijn choreografisch talent, die het mij mogelijk hebben gemaakt om een formule te verwezenlijken die ik beproefd had in Parade en Le Boeuf sur le Toit.
vertaling Diana van Everdingen
Oorspr. titel ‘Les Mariés de la Tour Eiffel’, gepubliceerd in Oeuvres Libres no XXI, 1923.