| |
| |
| |
Frédéric Bastet
Aan Kroisos
Een keuze
Portret
Tartende ogen en verwilderd haar.
In eigendunk een mond van spot en hoon.
De neus heraldisch als een griffioen.
Grieks goud, een sterk gemunte beeldenaar.
Geslagen in een onaantastbaar rijk
dat voor geen overval is teruggeweken,
en zonder randschrift als een levensteken
ten afscheid. Nors patricisch. Luisterrijk.
Zo hoog karaat blijft kostbaar en de tijd
tast het niet aan. Het tintelt in het licht.
Louter Helleens en goden toegewijd
die heersen in onsterfelijk vergezicht.
| |
Weerzien
Na hoeveel jaren uit die landen terug?
Erger dan dood. Er stond een vreemde man.
Het kalf werd niet geslacht. Wij waren bang.
De vriendschap kreeg als wij een kromme rug.
De snelle stem, het bliksemend verstand
verwerden tot een moesson van neurose.
De felle blik ontdaan. Myxomatose
sloeg toe, voorgoed, in speels konijnenland.
Nog eenmaal heeft hij later opgebeld
met weer een lieve vrouw. Hij hield zich groot.
Hij zei, nu heb ik alles opgeteld.
Ik zweeg, omdat daar niets op overschoot.
| |
Vier mei
Eenmaal per jaar herdenken wij de doden.
Klokluiden en een krans. Het duurt een uur,
pastoor en dominee en het bestuur
hier allen door hun plichtsbesef ontboden.
Men schuifelt door het bos naar 't monument,
zingt tweemaal het Wilhelmus, zwijgt en bidt.
De burgemeester spreekt. Hij kent mij niet
noch ook die andere naam - die niemand kent.
Hoog in de bomen grauwe regenvlagen.
De vogels stil, bevangen door de kou.
Een weduwe duikt dieper in haar kraag en
noteert de nerts der burgemeestersvrouw.
| |
Horizontaal bezit
Er is weer liefde bij de bovenburen.
Na maanden stilte het vertrouwde bonken.
Een gil, wc en water. Daarna ronken.
Zacht praten in de vroege morgenuren.
De wekker. Vingerdruk op nikkelen tepel.
Hun tijd. Ontbijt, en gauw nog even stoffen.
Op Mozart schuiven in de keuken sloffen.
De ketel fluit, en soms valt er een lepel.
Traag wint het Requiem aan sombere kracht.
‘Wat zal mijn antwoord zijn?’ zingt de sopraan.
- Kort voor zijn vroege dood. Maar iemand lacht,
de radio breekt af. De deuren slaan.
| |
| |
| |
Pax
Het villadorp. Amro en Shellstation
tussen seringen en mevrouw rijdt merrie
met haar gedachten bij de ochtendsherry.
Vogels en kleuters tjilpen in de zon.
Haast schuchter wordt het vuilnis opgehaald,
Iran en Cuba al een oude krant.
De dood slaat toe maar in het buitenland.
Hier is slechts diepe vrede neergedaald.
Dit is een goed milieu. Een Turk dweilt netjes
zijn leven lang de winkelgalerij.
Met geile menopauzebinnenpretjes,
heupwiegend, dweilt mevrouw de slaaf voorbij.
| |
Feest
Archaïsch een vorstin. De loper blauw.
Haast Byzantijns het purperhermelijn.
De televisie trilt. Een serafijn
rilt op de kerk, een stengun in zijn klauw.
Nog wordt het volgehouden. Keck en stram
de lichtmatrozen, en als starre kraaien
ministers. Maar de wind blijft ijzig waaien.
Een witte rook trekt over Amsterdam.
Drink thee en knip het kruiswoord uit, voor later,
en maai daarna het gras en tel obolen.
Loop dan naar het kanaal. Het dode water
archaïsch blauw. Het veer houdt zich verscholen.
| |
Hein
Vroeger een knekel met een scherpe zeis
die dansen kon: macaber menuet.
Maar 't Mächen werd door hem beroemd kwartet,
Saint Saëns maakte hem krasse streken wijs.
Voorbij. Nu roest hij chemisch door een vat.
Drinkwater wordt kobalt, de lucht ontbindt
en druppelt neer als paarse aquatint
op bekkeneelmuziek van Peter Schat.
Tenslotte schenkt hij koffie grauw als as,
snel, in een crematorium van staal.
Cake etend en weerspiegeld door het glas
zien wij ons grauw en als de duinen kaal.
| |
Kouros van Anavysos
Denk aan Athene en het ene uur
toen hij daar stond in zon uit hoge ramen.
Vergeet hem niet. Soldaten vechten samen.
En wordt het donker, denk dan aan dit vuur.
Word rustig oud. Zijn wet zal niet vergaan.
In marmer ademt hij en hij zal leven,
en deze woorden aan hem meegegeven:
‘rouw bij zijn grafbeeld, hij is heengegaan.
Kroisos, want Ares richtte hem te gronde,
hij vocht zich in de eerste linies dood’ -
zij verven met hun bloed zijn lente rood,
uit jeugd gebeeldhouwd, sterk en zonder zonde.
|
|