De Revisor. Jaargang 7
(1980)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Kees Verheul
| |
[pagina 50]
| |
nenski's gedichten met elkaar worden verweven, zijn voor een Nederlander in principe niet moeilijker te volgen dan voor een Rus. Enkele speciale problemen voor een vreemdeling ontstaan door de literaire associaties, die Annenski - de meest realistische en psychologisch ingestelde Russische dichter van zijn tijd - doorgaans aan romans of verhalen van zijn landgenoten ontleent.Ga naar eindnoot2 De woordkombinatie ‘stalen krekel’, die in het gelijknamige gedicht het raderwerk van een horloge aanduidt, brengt de ervaren Russische lezer al gauw op de gedachte van ‘De geschiedenis van de schele, linkshandige smid uit Toela en de stalen vlo’ van Nikolaj Leskov. De ‘stalen vlo’ in Leskovs humoristische verhaal is een extreem voorbeeld van edelsmeedkunst. Voor een gedicht dat, waarschijnlijk niet alleen in de Russische poëzie, een van de meest verbluffende staaltjes is van elegant en geïnspireerd precisiewerk, lijkt Annenski's verhulde Leskov-citaat mooi gekozen. De andere twee gedichten bevatten herinneringen aan Tolstoj. De gegevens vioolspel, eros en dood, die in ‘Strijkstok en snaren’ samenkomen, zijn dezelfde die Tolstoj, vóór Annenski, in zijn Kreutzersonate had verwerkt. Voor wie iets van de ‘systematisering’ achter de grillig vervloeiende beelden en dialogen in het gedicht wil raden, biedt Tolstojs verhaal een aanknopingspunt. In ‘Melancholie van het station’ spoken flarden rond uit het slot van Anna Karenina, waarde heldin, na een ‘mislukte ontmoeting’ met haar minnaar, zelfmoord pleegt door voor een trein te springen. Overeenkomstig de nadrukkelijk grijze, bij het leven van alledag aansluitende sfeer van Annenski's poëzie eindigt het gedicht, anders dan Tolstojs roman, met het haastig instappen, dood-moe na de doorstane ‘onlust’, in de zojuist binnengereden trein. Uit het bovenstaande zal duidelijk zijn dat poëzie voor Annenski geen medium was voor het overbrengen van privé-emoties of bekentenissen. Toch wil ik tot slot een paar biografische bijzonderheden vermelden die, wanneer je ze eenmaal kent, de gedichten naast hun andere kwaliteiten het roerende geven van een ongewild persoonlijke uiting. Annenski's beste werk is geschreven in zijn laatste levensjaren, toen hij aan een snel verergerende hartziekte leed. In dit verband is het veelzeggend dat de dichter in ‘Stalen krekel’ het kapot gegane horloge, behalve met een krekel, met een ‘hart’ vergelijkt; de associatie hart - uurwerk is voor een Rus even gewoon als voor een Nederlander en wordt door Annenski ook in zijn essayistische proza gemaakt. In het algemeen is het veelvuldig voorkomen van het woord ‘hart’ - vaak in een schijnbaar clichématige kombinatie met woorden als ‘pijn’ - een kenmerk van zijn latere werk. Dat Annenski's postuum verschenen bundel veel gedichten over stations en treinen bevat, heeft te maken met zijn professionele levensomstandigheden. Annenski was een amateur-dichter, die in het onderhoud van zichzelf en zijn gezin voorzag door zijn werk als classicus en pedagoog. Hij was lange tijd rector van het jongensgymnasium in de zomerresidentie Tsarskoje Selo en in de jaren onmiddellijk voor zijn dood onderwijsinspekteur van het rayon St. Petersburg. In deze laatste funktie forensde hij tussen de hoofdstad en zijn woonplaats Tsarskoje en maakte hij regelmatig rondreizen langs scholen in de provincie. Annenski stierf aan een hartaanval die hem, na een dag vol vergaderingen, overviel bij de ingang van een Petersburgs station. | |
Strijkstok en snarenHoe zwaar, hoe somber was de droom!
Hoe ijl in maangloed deze hoogten!
Zo lang bijeen met de viool -
haar snaren in dit licht toch vreemden.
Wie heeft ons nodig? Wie ontstak
twee gele, treurende gezichten?...
Toen voelde plotseling de stok
een hand hen optillen en samensluiten.
‘Na zoveel jaar! O, in dit donker!
Zeg me alleen: ben jij het - echt?’
De snaren vlijden zich tegen hem aan,
verliefd, maar beefden bij de zang.
‘Beloof me, blijven we voorgoed
zo samen?... Ga je nooit meer weg?’
En de viool fluisterde goed,
maar in het hart van de viool was pijn.
De stok begreep toen. Hij werd stil.
Een echo bleef in de viool nog klinken...
En voor henzelf werd scherp verdriet
wat mensen voor muziekspel hielden.
De man liet de twee kaarsen aan
tot 's ochtends vroeg... De snaren zongen...
En pas de zon zag hen bezweken
op het fluwelen rouwkleed van het bed.
| |
[pagina 51]
| |
Stalen krekelIk wist dat het weer zou komen
en blijven, het Lege Gevoel,
rinkelend en dichtslaand
met de deur van de horlogerie.
De man die de deur heeft geopend
zal het tsjirpende vleugelpaar
hechten en weer onthechten
aan het beverig hart van staal.
Vol begeerte bewegen de krekels
hun vleugels in dolle vaart.
Zien zij uit naar geluk dat nadert?
Of naar het eind van de pijn?
Er is ook zoveel te zeggen.
De reis gaat grenzeloos ver...
Ik en jij, krekel, gaan dadelijk
wie weet voor hoe lang uit elkaar!
Ons samenzijn is een wonder,
kortstondig als alles, helaas!
Niet meer dan een paar minuten
tot de deur wijd opengaat,
rinkelt en weer dichtslaat.
En jij zult ver zijn, heel ver...
Zwijgend zal het dan komen
en blijven, het Lege Gevoel.
| |
Melancholie van het stationVoorhof tot het eeuwig-alledaagse,
kleffe angel van de Onlust...
In de stoffige hitte van twaalfuur
een station - gedaver en kleur...
Zieltogende vliegen
op een potdicht kioskraam,
in een morsige kalkplas -
blind, wellustig en doof.
Een verbleekt-groene seinvlag,
witte stoten van stoom.
Uit een pijp ergens verweg
een geschal zonder weerklank.
Als embleem van verdeeldheid
in een mislukte ontmoeting -
de stationschef, eenarmig,
die de klok in het oog houdt...
Wat is méér om te schreeuwen
dan een punt dat maar stilstaat,
dan het beven van twaalfuur
boven een doezelend blaadje?...
Ja, wel iets, alleen dit niet...
Kruip nabij, ik gebied 't je!
O, hoe heet ben je, smerig,
alles ben je - maar dit niet.
Vemietiging. Duik
in de naamloze diepte,
naar de roes van de sofa's,
op de geel-zwarte tijk!...
|
|