verdraaid om mij gade te slaan, zijn dunne lippen gemeen glimlachend onder het fluisteren door. Maar ik zou de zwijgregel niet schenden, onder geen enkel beding, en na enkele ogenblikken gleden zijn ogen dan ook weer af naar zijn werk. Het is een boze geest, hield ik mijzelf voor. Ik probeerde te geloven, tot op zekere hoogte met succes, dat het niet Broeder Nicolaas zélf was die ik haatte, maar de duivel ín hem. Want er zit een duivel in zijn binnenste: Dat leert zowel de geloofsleer als het gezond verstand. Hij belaagt mij moedwillig, zonder reden. Hij heeft lak aan alle regels, tart het hele systeem van orde alleen terwille van de anarchie. Ik zal niet ontkennen dat het me steeds meer verontrust. Er bestaat nu geen twijfel: Hij vervolgt mij. Al is hij een middelmatig vakman, hij bekleedde een positie, die vele broeders, in het geheim zondig, hem zouden benijden. Hij zat comfortabel in de koelte van de hooggewelfde zondoorschenen zaal, en hoefde met zijn vederlichte penseel enkel lijntjes op te vullen, terwijl buiten, waar de regen een toog zwaar om het lijf doet hangen, en de zon voorhoofd en neus tot vervellens toe verbrandt, minder begaafde mannen - lekebroeders van de orde - achter de kloosterstallen mest aan het opsteken waren, of stenen aansleepten, afhakten en inmetselden, of hun gewicht op de botte ijzeren ploeg wierpen en achter de ossen aanstrompelden. Je kan je niet voorstellen wat dat betekent, totdat je het zelf hebt geprobeerd. Ze treuzelen, die beesten. Zelfs Broeder Molijn, die een reus van een vader had, kan de kracht niet opbrengen om zowel de ploegschaar de grond in te slaan en aan de teugels te trekken, die de voorste os tot stapvoets zouden moeten vertragen. Zo zien we, waar we ook kijken, dat wie zijn eigen zin doordrijft, in weerwil van de voorzienigheid en het algemeen belang, of hij nu wil of niet, wordt meegesleurd waar de ossen verkiezen te gaan, maar dat híj die al zijn krachten aan het
ploegen wijdt, enkel de richting aangevend, en de ossen laat lopen zoals de Heer beschikt, dat híj voren kan trekken die niet alleen het klooster van voedsel voorzien, maar ook reizende ridders en de gevangenen in de stad. Toen ik om overplaatsing naar de akkers vroeg, betogende dat God mij hiertoe geroepen had, om hem zo met de nederigsten van onze lekebroeders te dienen, en daarbij mijn verwaande hart geweld aandeed - want ik wilde de schuld niet op Broeder Nicolaas schuiven; het was niet zijn geheimzinnige vijandschap jegens mij, maar mijn eigen infernale neiging tot gramschap die mijn ziel in gevaar bracht - verzocht Broeder Nicolaas onmiddellijk om een zelfde overplaatsing. Ik meen dat ik het niet aan zondige hoogmoed hoef toe te schrijven, wanneer ik zijn overplaatsing opvat als een achtervolging. Hij fluistert niet, niet hoorbaar tenminste, als er anderen in de buurt zijn. Het is zelfs zo, dat toen ik zijn niet aflatende gefluister vermeldde tijdens de biecht, en ik sprak over mijn onzalige reactie erop, dat mijn biechtvader me niet kon geloven. Hij is nieuw hier, deze biechtvader, en hij kent me niet goed. Ik was er niet erg door verbaasd of teleurgesteld. Naargelang je ouder wordt, zie je steeds duidelijker in, en zonder diepe droefenis, dat je uiteindelijk met je problemen niet bij anderen terecht kan. Ze zitten met hun eigen problemen en beperkingen. De stem achter het donker gordijn zei, zacht, vriendelijk: ‘Broeder Ivo, bid om inzicht in deze zaak. Stel je hart open voor God, en overweeg de gedachte, in de vrijheid en absolute onpartijdigheid die Gods genade je kan schenken, dat de situatie misschien anders ligt dan je denkt. De inzet waarmee jij werkt kunnen slechts zeer weinigen opbrengen. Je geniet minder nachtrust dan de rest van ons. Het is al je broeders opgevallen, het heeft ze verontrust, en ze hebben voor je gebeden. Neem dit in overweging: dat lichaam en geest van elkaar afhankelijk zijn, zolang wij gehuld gaan in vergankelijk
vlees. De lichamelijke inspanning die je gaven tot groter bloei brengt kan tevens de ontvankelijkheid van je ziel bevorderen voor invloeden duisterder dan die welke je vakmanschap verlichten. Naarmate wij ouder worden, mijn zoon, vallen wij steeds meer ten prooi aan de machten die ons onze hemelse bestemming misgunnen.’ Ach, hoe verzadigd van zelfvoldoening die lome, moederlijke stem! Het valt moeilijk te geloven dat hij ooit was wakker geschokt door een beeld, dat brandend verlangde verwezenlijkt te worden, een beeld zó fel van zaligheid en schoonheid, dat het je als het ware bij je hoofdharen optilt en je veroordeelt tussen de muren van je kamer te ijsberen, om de verschrikkelijke energie ervan te doven, tot je uiteindelijk, geloofd zij God, de vigilie hoort luiden en je je, na het gebed, aan je ijver kan overleveren. Maar het was niet aan mij, mijn biechtvader te veroordelen. Ook híj is een werktuig in de hand van God, tenzij alles waar is wat Broeder Nicolaas fluistert. Als het met mij een uitzonderlijk geval betreft, niet omdat ik nobeler ben dan anderen, maar omdat mijn talent in zekere opzichten buitengewoon is en niet makkelijk valt te begrijpen door biechtvaders die in het leven geroepen zijn om meer algemeen voorkomend kwaad te behandelen, dan moet ik in naastenliefde die mate van eenzaamheid ondergaan die uit mijn roeping voortvloeit. ‘Dank u, Vader,’ zei ik, terwijl ik de uit frustratie geboren