De Revisor. Jaargang 7
(1980)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |||||
Frida Balk-Smit Duyzentkunst
| |||||
II Symbolisatieniveau'sAangezien woorden, de primaire elementen van een taal (en dus van een gedicht) en hun combinaties (woordgroepen, zinnen) tekens zijn, oftewel symbolen, is bij poëzie-analyse altijd symbolisatie werkzaam. Ik zal de wijze waarop ik die term hanteer toelichten. In ons aller gebruik van de natuurlijke taal functioneert de term ‘symbool’ op een vrijwel probleemloze manier: Een duif of zijn afbeelding is een symbool voor vrede, een doodshoofd voor levensgevaar. Minder algemeen bekend, maar toch ook heel begrijpelijk, is de opvatting dat een gearticuleerde geluidsstroom (onze spraak) evenals een zichtbare, uit punten en lijnen opgebouwde reeks (ons schrift), symbolen zijn. De combinatie van de letters d, u, i en f is een symbool voor de duif. Hier is sprake van een strikt talig gegeven, en van het primaire linguale symbolisatieniveau. Treft men in een tekst de combinatie van deze vier letters aan, en komt men tot de overtuiging dat daar via de duif naar vrede wordt verwezen, dan heeft een volgend symbolisatieniveau zijn intrede gedaan: de vier letters ‘staan voor’ de duif en de duif ‘staat’ vervolgens ‘voor’ vrede. Het onopgeloste vraagstuk, in hoeverre zulke volgende niveau's ook zuiver linguaal zijn, stel ik hier niet expliciet aan de orde, laat staan dat ik naar een afdoend antwoord streef. Maar, hoewel de taal 's mensen meest verfijnde en ontwikkelde, en dus ook meest ingewikkelde communicatiemiddel is, is het eenvoudige principe van onderscheiden symbolisatieniveau's, te beginnen bij het primair linguale, goed te hanteren bij het analyseren van poëzie. Bij het ene gedicht gaat dat natuurlijk gemakkelijker dan bij het andere. Voor de kade geeft alle aanleiding dat principe te volgen. Het primaire niveau bereiken we, door de tekst de functie toe te kennen van een script voor een filmscenario; dwz: door na te gaan welke gegevens zij dwingend verschaft voor wat er te zien zal zijn op de film die men aan de hand van de tekst moet maken, uitgaande van ten eerste de klassieke eis van eenheid van tijd, plaats en handeling, het primaire gebeuren, vervolgens van de mogelijkheid van andere, die eenheid onderbrekende beelden. Het spreekt vanzelf dat de tekst ook veel ‘open’ laat, over bepaalde ‘invullingen’ geen ondubbelzinnig uitsluitsel geeft. | |||||
III Het scenarioIk zal het scenario dat het resultaat werd van mijn kennis nemen van dit gedicht in enkele woorden samenvatten. Er is een kade waar een klein kind de meeuwen staat te voeren. Elke keer | |||||
[pagina 47]
| |||||
dat het kind brood gooit richten de meeuwen hun vlucht daarheen, zodat hun ‘formatie’ steeds verandert, al naar gelang moment en plaats van het broodstrooien. Het is windstil.
Over enige detailvragen, gevolg van het opengelatene, het niet-dwingende, kunnen we het later wellicht eens worden, zoals: Hoe ziet het kind er uit? Is het een jongetje of een meisje? Welk jaargetijde is het? Moet er een persoon in beeld zijn die dit tafereel gadeslaat? Moeten er, naast de gegeven eenheid van tijd, plaats en handeling misschien ‘terzijdes’, intermezzo's, zijn, verfilmingen van de teksten die, zoals het in stripverhalen gaat, te lezen zijn in de gedachtenwolken rijzend uit het hoofd van de toeschouwer? Zetten wij op basis daarvan bij voorbeeld opwaaiende strooibiljetten op de film? En stenen? En wat doen we met het ‘verloop van eeuwen’, om maar te zwijgen van het ‘ontdooien’ ervan? | |||||
IV Verkeerde interpretatiesDe gestelde vragen gaan allemaal om kwesties waarover de tekst ons niet rechtstreeks en expliciet informeert; maar over de gecursiveerde samenvatting, over wat er in elk geval op de film komt, hebben we voldoende zekerheid. Tenminste zo dacht ik. De ervaring leert echter dat er - en niet eens zelden - lezers zijn die mijn zekerheid niet delen, en wier scenario anders uitvalt, op enkele punten zelfs aan het mijne tegengesteld: Op hun film staan wel een kade en meeuwen, maar daarmee houdt onze overeenstemming op: er is geen kind te zien. Ook maken er lezers gewag van een film waarop evenmin een kind voorkomt, maar waar het flink waait (wat in tegenspraak is met mijn windstilte), terwijl weer anderen de afwezigheid van een kind combineren met de afwezigheid van wind. Nu komt het mij voor dat hun aller scenario's wijzen op een verkeerde interpretatie en dat alleen het eerstgenoemde (gecursiveerd), het mijne dus, beantwoordt aan wat er staat. Exact aantonen dat een interpretatie verkeerd is, is uiterst moeilijk, zo niet onmogelijk, doordat er eigenlijk alleen ongeschreven regels zijn waaraan de daartoe dienende argumentatie moet voldoen. Een beroep op onuitgesproken veronderstellingen is derhalve onvermijdelijk. Dat sluit het risico van misverstand in. Ik weet niet hoe men dat uit kan sluiten. Door te zwijgen misschien? In dit artikel ontleen ik de argumentatie in hoofdzaak aan de bespreking van twee in de tekst aanwezige meerduidige grammatische constructies (= gevallen van syntactische homonymie) die in eerste aanleg tot de verkeerde interpretaties leiden. Voorts zal ik uiteenzetten welke andere feiten een rol spelen in de interpretatie, feiten die verder strekken dan het zuiver grammaticale, en ook verder dan het primaire scenario-niveau. Daarbij zal ik zoveel mogelijk recht doen aan het onderscheid tussen strikt linguïstische - en andersoortige verschijnselen. | |||||
V Een weinig schoolgrammatica 1 (de keus tussen bijvoeglijke en bijwoordelijke bepaling)Waait het? Voor het antwoord op deze vraag wenden we ons in eerste instantie tot regel 2, bevattende ‘op een sterke wind’, en tot regel 4, bevattende ‘Het is windstil’. De grammatische meerduidigheid van de eerste drie regels komt, in termen van de traditionele grammatica, ook wel ‘schoolgrammatica’ geheten, neer op het volgende. ‘op een sterke wind’ kan zijn:
Met andere woorden, men kan kiezen tussen: 1 een zin met de strekking ‘een wolk meeuwen wisselt van aanblik, zoals strooibiljetten op een sterke wind van aanblik wisselen’ (corresponderend met (a)) en: 2 een zin met de strekking ‘een wolk meeuwen wisselt op een sterke wind van aanblik, zoals strooibiljetten van aanblik wisselen’ (corresponderend met (b)). Keus voor (a) wil zeggen dat de wind uitsluitend aanwezig is binnen het beeld van de strooibiljetten, en dat de meeuwen in hun vlucht lijken op een bundel door sterke wind uiteen-dwarrelende strooibiljetten; de vogels vliegen, in windstilte, op eigen kracht; de strooibiljetten waarop zij lijken bewegen door de kracht van de wind. Keus voor (b) wil zeggen dat een sterke wind de kracht is waarop de meeuwen zich laten drijven. Wie spontaan (b) leest, en niet verder dan regel 3, ziet voor zijn geestesoog een film waarop het waait. Voor wie (a) leest bestaat over het al of niet waaien geen zekerheid zolang ook hij niet verder komt dan regel 3. In regel 4 echter staat: Het is windstil. Voor de (a)-lezers verschaft dat de informatie dat het niet waait. Voor de (b)-lezers is die zin in strijd met wat zij daarvóór lazen: Sterke wind contra windstilte. | |||||
VI Hoe de lezers tegenstrijdigheden opheffenIn de praktijk blijkt dat men de laatstgenoemde tegenstrijdigheid op twee manieren kan opheffen. Ten eerste door de (b)-lezing te herroepen en er de (a)-lezing voor in de plaats te brengen (dat is de eenvoudigste manier). Ten tweede door de (b)-lezing te handhaven en in aansluiting daaraan ‘het is windstil’ niet letterlijk te nemen. Een lezer die met Emmens' poëzie vertrouwd was, loste het zo op: ‘De wind, en ook windstilte is bij Emmens een “toop” (vaste beeldspraak) die staat voor een heldere, haast visionaire geestesgesteldheid, die het ware openbaart. Die windstilte heeft dáárop betrekking, en het ware, produkt van de verheldering van de geest, komt tot uitdrukking in de tweede, contemplatieve strofe’. Voorts zijn er lezers die de vraag ‘Waait het?’ beantwoorden met een soort compromis, namelijk met ‘Nauwelijks’. Deze reactie is in overeenstemming met (a), en ook met het letterlijk | |||||
[pagina 48]
| |||||
nemen van ‘het is windstil’. De overweging is dan dat er in de natuur nooit van complete windstilte, een luchtledig, sprake is, dat er altijd wel een zuchtje wind staat. En dat onmerkbaar kleine beetje, dat men immers ook praktisch niet hóórt, wordt volgens deze interpretatie uitgedrukt in het beeld: ‘De wind is (als) een klein kind, dat met geluidjes brood staat uit te strooien’. Een, dunkt mij, hoogst ongewone vergelijking voor een zuchtje wind, die meestal wordt verdedigd met de opmerking dat dichters wel vaker ongewone vergelijkingen maken. (Men spreekt dan van een ‘dichterlijke vrijheid’.) Met deze beschouwingen over de wind en datgene waarmee hij wordt vergeleken belanden we bij de tweede belangrijke vraag over het scenario, die nauw samenhangt met de eerste. | |||||
VII Een weinig schoolgrammatica 2 (de keus tussen subject en predikaatsnomen)Is er een kind te zien? Het antwoord op deze vraag vindt men in eerste instantie in de regels 4 en 5: ... De wind is een klein kind
dat met geluidjes brood staat uit te strooien.
en in de regels 8 en 9: Wordt liever kind: twee beentjes en wat rood;
het doet soms eeuwen inderhaast ontdooien.
Cruciaal is de grammatische meerduidigheid van ‘De wind is een klein kind dat...’ etc. Dit is een voorbeeld van het type koppelwerkwoordzin waarin de functies subject en predikaatsnomen kunnen wisselen. (In de schoolgrammatica spreekt men van de zinsdelen ‘onderwerp’ resp. ‘naamwoordelijk deel van het gezegde’; ik gebruik kortheidshalve de latijnse termen.) Dat wil zeggen: De mogelijkheid bestaat ‘De wind’ in deze zin te lezen als subject en ‘een klein kind’ als predikaatsnomen, maar ook kan ‘een klein kind’ subject zijn en ‘De wind’ predikaatsnomen. Zonder contextuele of andere nadere gegevens is in de ‘lege’ vorm De A is een B ‘De A’ subject en ‘een B’ predikaatsnomen. Vergelijk: ‘De redder is een held.’ ‘De moeder is een prinses.’ ‘De aarde is een planeet.’ ‘De vrede is een groot goed.’ ‘De jongen is een Amerikaan.’ Hetzelfde geldt (althans eveneens zonder contextuele of andere nadere gegevens) voor ‘De wind is een klein kind...’ | |||||
VIII ‘De wind’ als subject en de dichterlijke vrijheidEen eenduidige parafrase voor ‘De wind is een klein kind...’ met ‘De wind’ als subject luidt: ‘De wind is als een klein kind...’ Met deze parafrase correspondeert de ‘dichterlijke vrijheid’-gedachte (zie boven) volgens welke windstilte nooit absoluutMarkus Rätz
is en een klein kind dat met geluidjes brood staat uit te strooien een acceptabel beeld is voor een klein zuchtje wind dat immers, in tegenstelling tot een orkaan, nagenoeg geluidloos is. Nu is dichterlijke vrijheid een argument buiten de orde van de op precisie gerichte scenario-opbouw; in een taalkundige analyse is het het zwakst denkbare, zo niet helemaal geen argument. Afgezien daarvan: Ook de vrijheid van de dichter is niet onbeperkt. Juist niet! Maar dit terzijde. De lezing met ‘De Wind’ als subject is voorts in overeenstemming te brengen met de interpretatie waarin ‘Het is windstil.’ wordt opgevat als een toop voor geestelijke helderheid; de verdediger van dit standpunt meent dat juist vergeleken met de kracht van déze figuurlijke ‘windstilte’ de gewone, letterlijke, en hier zelfs sterke wind maar klein en kinderlijk, om niet te zeggen kinderachtig is: een pleidooi dus ook voor de parafrase ‘De wind is als een klein kind’, corresponderend met het lezen van ‘De wind’ als subject. Ook in dit geval zouden we het krachteloze argument van een - zij het enigszins ingeperkte - dichterlijke vrijheid moeten hanteren. Het is evenwel niet onmogelijk de toop-lezing te handhaven tegelijk met een letterlijke windstilte. Als we dat doen, blijft ‘Het is windstil.’ op het primaire linguale symbolisatieniveau de aanduiding voor het nagenoeg ontbreken van het bekende natuurverschijnsel wind, en dat ontbreken kan op zijn beurt ‘staan voor’ een figuurlijke, geestelijke windstilte. De geest-lezing en de natuur-lezing sluiten elkaar dus niet uit. Alleen: Zij liggen op twee verschillende symbolisatieniveau's, waarvan er één, dat van de natuur, van de letterlijke lezing, primair linguaal is, terwijl dat van de beeldspraak, de geestelijke helderheid, een fase dieper onder de oppervlakte ligt. (Vergelijk het duif - vrede - voorbeeld.) | |||||
IX ‘De wind’ als subject en de aanname van een andere wereldHet cruciale grammatische centrum van deze tekst heeft een zo ingewikkelde meerduidige betekenisstructuur, dat het ook nog mogelijk blijkt de aanwezigheid van een kind op de film in overeenstemming te brengen met het lezen van ‘De wind’ | |||||
[pagina 49]
| |||||
als subject. Maar daarvoor is het nodig een wereld aan te nemen die afwijkt van onze dagelijkse oftewel de ‘fysische’ werkelijkheid, namelijk een wereld waarin het kan voorkomen dat de wind de gedaante aanneemt van een kind. Voor die wereld geldt tevens dat de wind een zelfstandige, localiseerbare, in principe waarneembare entiteit is, hetgeen trouwens ook in ons aller eigen gedachtenwereld min of meer het geval is als gevolg van het zgn. hypostaseren (als bestaand aannemen) van iets waarnaar we met een nominale constituent (meestal een zelfstandig naamwoord met toebehoren) verwijzen. In dit geval is de nominale constituent ‘de wind’. We kunnen ons immers voorstellen dat het meeuwen voerende kind in oorsprong de wind is geweest. De verhelderende parafrase is dan niet ‘De wind is als (lijkt op) een klein kind...’ maar: ‘De wind is nu (is geworden tot, veranderd in) een klein kind...’. Nogmaals: deze metamorfose-lezing eist een werkelijkheid waarin onze natuurwetten niet van kracht zijn. Voor het scenario zijn er in de rest van de tekst geen duidelijke aanwijzingen dat er van zo'n sprookjeswereld sprake is. Vandaar dat men hier de stap naar een andere wereld niet één-twee-drie maakt. Toch bevat dit gedicht enkele zinnen die op het primair linguale niveau niet geheel zonder problemen zijn, en die het overwegen van het aannemen van een andere wereld wellicht nodig maken. | |||||
X Drie metaforenZo is het vergelijken van een van aanblik wisselende ‘wolk meeuwen’ met ‘'t verloop van eeuwen’ niet goed te plaatsen zonder nadere toelichting. Verder is ‘De wind is een klein kind...’ zelf, in welke grammatische constellatie dan ook, een standaardvoorbeeld van een metafoor, en bij metaforen is per definitie sprake van het op elkaar botsen van elementen van het primair linguale niveau. Dit botsen maakt tenminste één ander niveau van symbolisatie noodzakelijk waartoe een wereld behoort die in strijd is met de fysische werkelijkheid. Hetzelfde geldt voor ‘eeuwen inderhaast ontdooien’ en voor ‘Wordt liever kind’, beide eveneens woordcombinaties waarvan de afzonderlijke letterlijke woordbetekenissen niet onaangetast op het primaire linguale symbolisatieniveau kunnen funktioneren. De lezer moet er iets extra's mee doen. | |||||
XI Het antwoord op twee vragenHet zal inmiddels duidelijk zijn geworden dat de twee voor het scenario essentiële en schijnbaar eenvoudige vragen ‘Waait het?’ en ‘Is er een kind te zien?’ nog steeds niet met een taalkundig ondersteund ja of nee zijn beantwoord. En ook zal men inzien dat de keus uit verschillende disambiguerende (= de meerduidigheid opheffende) parafrases van het syntactisch meerduidige ‘De wind is een klein kind...’ voor het verlangde antwoord dwingende gevolgen heeft. Mijn antwoord luidt: Nee, het waait niet, en: Ja, er is een kind te zien. Dit antwoord is de consequentie van de volgende keuzen. | |||||
XII Rechtvaardiging van het antwoord in grammaticale termen1 Uit de twee besproken mogelijkheden voor de grammaticale benoeming van ‘op een sterke wind’ (regel 2), namelijk bijwoordelijke bepaling in de zin ‘een wolk meeuwen wisselt van aanblik’, en: bijvoeglijke bepaling bij ‘strooibiljetten’, mogelijkheden die syntactisch ex equo zijn, kies ik voor de laatste. 2 Voor ‘Het is windstil’ prevaleert het primaire linguale symbolisatieniveau, oftewel de letterlijke betekenis van ‘windstil’. Dat wil zeggen, ik kies voor de parafrase die deze zin ook ten deel valt als men zijn betekenis geisoleerd, buiten een context dus, primair wil karakteriseren: ‘Er staat geen wind.’ 3 In tegenstelling tot bijvoorbeeld ‘De wind is een interessant natuurverschijnsel’ heeft ‘De wind is een klein kind...’ een metaforisch karakter. Dit maakt een integraal, adequaat en letterlijk funktioneren van ‘De wind is een klein kind...’ op het primair linguale niveau onmogelijk. Afgezien daarvan zijn er voor de ‘lege’ grammatische structuur ‘De A is een B’ twee mogelijkheden die niet syntactisch ex equo zijn. De neutrale is: ‘De A’ = subject, ‘een B’ = predikaatsnomen. Afwijkend is: ‘een B’ = subject en ‘De A’ = predikaatsnomen. Ik kies voor de afwijkende mogelijkheid. Dit pleit tegen de metamorfose-lezing. Mijn derde keus betreft derhalve het cruciale, meerduidige grammatische centrum van het gedicht, waarbij ik een beroep doe op meer dan alleen de ‘lege’ structuur, namelijk op de context. Mijn conclusie is: er is een kind te zien en naar dat kind verwijst de nominale constituent ‘een kind’ die funktioneert als subject in de zin ‘De wind is een klein kind dat met geluidjes brood staat uit te strooien.’ (regel 4, 5) Aan dit laatste kan men zien dat de structuur ‘De A is een B’, al naar gelang de context, en zij het met enige fantasie en andere denk-moeite, gelezen kan worden met ‘De A’ als predikaatsnomen en ‘een B’ als subject. | |||||
[pagina 50]
| |||||
Aan het voorbeeld ‘De jongen is een Amerikaan’ zal ik dat toelichten. | |||||
XIII Interpretatieve toelichting op een grammaticale keusIn het neutrale geval lezen we ‘De jongen is een Amerikaan.’ als een opmerking over een bepaalde jongen over wie wordt meegedeeld dat hij de Amerikaanse nationaliteit bezit. Dat wil zeggen: ‘De jongen’ is subject en ‘een Amerikaan’ is predikaatsnomen. Een toereikende parafrase is dan: ‘De jongen is van Amerikaanse nationaliteit.’ Het kan ook anders. Stel er is een groep acteurs die in een Franse film gaan spelen. De film gaat over een achttienjarige popzanger, alle andere personages zijn oudere mannen en vrouwen. Alle acteurs zijn Fransen, alleen de hoofdrol, die van die achttienjarige jongen dus, wordt gespeeld door een Amerikaan. In dat geval kan in de zin ‘De jongen is een Amerikaan’ (met nadruks-accent op ‘jongen’) ‘een Amerikaan’ worden opgevat als het subject. Een disambiguerende parafrase is dan: ‘De rol van de jongen vertolkt een Amerikaan’, of ‘Voor de jongen speelt een Amerikaan’. Deze parafrases zijn onbruikbaar als men ‘De jongen is een Amerikaan’ leest als louter een mededeling over de nationaliteit van een bepaalde jongen, en ‘de jongen’ ziet als grammatisch subject van die zin. Parallel aan wat er gebeurt in de geschetste filmacteurs-situatie kan ‘de wind is een klein kind...’ gelezen worden met ‘een klein kind’ als subject. We kunnen aannemen, dat er een klein kind is, dat speelt voor de wind. ‘Voor de kade’ bevat sterke argumenten om dat ook metterdaad te doen, zoals uit het volgende blijkt. | |||||
XIV De drie metaforen en hun gevolgen voor de interpretatieHet gedicht bevat, zoals gezegd, tenminste drie metaforische zinnen. Dat wil zeggen: drie zinnen die geen integrale letterlijke interpretatie toelaten binnen de wereld van de dagelijkse werkelijkheid (ook wel ‘fysische werkelijkheid’ genoemd) en die - mede daardoor - onduidelijke aanwijzingen vormen voor het scenario. Die zinnen zijn: 1 ‘De wind is een klein kind/dat met geluidjes brood staat uit te strooien.’ Blijkens de recentste taalkundige bemoeienis met het verschijnsel metafoor behoort deze zin zelfs tot het standaardtype. Hóe ook grammatisch opgevat, in zijn letterlijke betekenis kan hij niet waar zijn binnen de fysische werkelijkheid. 2 ‘Wordt liever kind.’ Deze gebiedende zin bevat, indien letterlijk genomen, een onmogelijke opgave. 3 ‘Het doet soms eeuwen inderhaast ontdooien.’ Hiervoor geldt hetzelfde als voor 1. Hier is sprake van een speciaal soort metaforiek; in de generatieve grammatica spreekt men bij voorkeur van een deviante zin met de volgende karakteristieke eigenschap: die zin voldoet niet aan een bepaalde eis, namelijk de eis dat het intransitieve werkwoord ‘ontdooien’ eengrammatisch subject heeft dat de betekeniskenmerken ‘waarneembaar’ en ‘kunnende overgaan van vaste naar vloeibare vorm onder invloed van temperatuur’ bevat. Het woord ‘eeuw’ bevat deze kenmerken niet. De aanwijzingen voor het interpreteren van deze metaforen moeten we zoeken in de context. Een maximale taalkundige verantwoording voor mijn keus uit de verschillende mogelijkheden die de context biedt sla ik hier uiteraard over. Met dit artikel beoog ik in eerste instantie de verheldering van een gedicht en in tweede instantie de presentatie van de hoofdlijnen van de taalkundige analyse die daarbij een onmisbaar middel is. | |||||
XV Een beroep op de contextWe zijn nu toe aan een systematisch beroep op de context ter rechtvaardiging van de door mij gemaakte keuzen. Hiertoe breng ik ‘De wind is een klein kind/dat met geluidjes brood staat uit te strooien’ in verband met ‘Wordt liever kind: twee beentjes en wat rood’, omdat in beide zinnen het woord ‘kind’ voorkomt, waarvan moet kunnen worden vastgesteld of ze - op enig niveau - naar hetzelfde verwijzen. Ook leg ik een verband tussen de ‘deviante’ zin ‘het doet soms eeuwen inderhaast ontdooien’ en ‘een wolk meeuwen wisselt van aanblik als 't verloop van eeuwen’, om dezelfde reden, nu met betrekking tot het woord ‘eeuwen’, dat in beide zinnen voorkomt. Van de hier volgende analyse kan ik in dit bestek niet goed zeggen in hoeverre daarin van strikt talige, laat staan van zuiver grammaticale kwesties sprake is. Ik meen, dat mijn betoog ook hier nog steeds taalkundig is, maar dat ettelijke stappen ongeëxpliciteerd blijven, meer dan in het eerste gedeelte van mijn uiteenzetting het geval is. Hèt grote probleem is nu eenmaal ook hier, zoals overal in de taalwetenschap: Hoe bepaalt men het onderscheid tussen eigenschappen van de taal, zich manifesterend in onze taalbeheersing, en die van (onze kennis van) de werkelijkheid. Dat probleem blijft voorlopig gelukkig onopgelost. | |||||
[pagina 51]
| |||||
XVI Tekstanalyse (deel I)‘De wind is een klein kind/dat met geluidjes brood staat uit te strooien.’ De deze zin verduidelijkende parafrase die hier op zijn plaats is, luidt; ‘Er is een klein kind dat met geluidjes brood staat uit te strooien en dat daarmee de funktie vervult van de wind.’ Deze parafrase sluit perfekt aan zowel bij Wordt liever kind: twee beentjes en wat rood;
het doet soms eeuwen inderhaast ontdooien.
als bij de eerste drie regels: Voor de kade wisselt een wolk meeuwen
als strooibiljetten op een sterke wind
van aanblik als 't verloop van eeuwen.
Met ‘Wordt liever kind’ worden alle lezers (alle mensen?) aangespoord kind te worden: ‘Wordt’ is, op grond van de eind-t, meervoud. Er staat ‘Wordt liever kind’. Er is dus niet één specifiek kind waarvan de toegesprokenen langs uiteraard raadselachtige weg de gedaante moeten aannemen, maar de aansporing heeft betrekking op het algemene, het universele kind. Of toch niet? Niet alleen. Want direkt op de aansporing, een gebod eigenlijk (gebiedende wijs) volgt: ‘twee beentjes en wat rood’, dat een nadere kwalificatie geeft van het kind, òf, zo men wil, van het resultaat dat te zien zal zijn als aan het gebod wordt voldaan. Hier stuiten we op een tegenspraak: ‘twee beentjes en wat rood’ is niet zonder meer op te vatten als de karakteristiek van het universele kind; zeer wel echter als die van dit ene toevallige broodstrooiende kindje. Het is daarvan een beschrijving die volstaat met een picturale, impressionistische weergave: de twee beentjes en een sprekend kleur-accent. Het is dit incidentele kind dat blijkbaar het symbool wordt (op een tweede symbolisatieniveau, volgend op het primair linguale) voor ‘het’ kind dat wij moeten zoeken te worden. De dubbele punt kondigt de explicatie aan waarom we dat moeten: het doet soms eeuwen inderhaast ontdooien. Het pronomen ‘het’ kunnen we betrekken op het kind dat we moeten worden, of, abstracter, op het kind worden. Gaan we uit van het eerste (wat overigens tegelijk met het tweede zinvol kan zijn, maar op een ander symbolisatieniveau), dan is er sprake van een kind dat soms eeuwen doet ontdooien; ‘inderhaast’ dwz. snel. Ontdooien is een geleidelijk proces, dus als dat snel plaats vindt is dat ongewoon; verrassend. Iets als het doen ontdooien van eeuwen - wat dat al precies mag zijn - vindt ook al plaats in de eerste drie regels; in het beeld van de wolk meeuwen (ze vliegen dus) die van aanblik wisselt, zoals 't verloop van eeuwen. De konkrete meeuwen doen kennelijk denken aan iets minder konkreets: eeuwen, waarover in de slotregel staat dat ze soms worden ontdooid door het kind. De notie ‘ontdooien’ impliceert de overgang van het vaste, harde (ijs), naar het vloeibare, stromende (water). Wat ‘het’ kind, het universele kind, híer doet, dat doet een incidenteel kind via de vergelijking (‘als 't verloop van eeuwen’) in de scenario-werkelijkheid, op een wijze die ook mogelijk is in de fysische werkelijkheid: het bewerkstelligt een voortdurende verandering van de vorm, de ‘formatie’, van de meeuwen; elke op een foto (= film?!) vast te leggen vorm, het statische, is schijn; in werkelijkheid verandert zij bliksemsnel, al naar gelang de plaats waar brood is, of verwacht kan worden; het ‘ontdooien’ van die vorm wordt beheerst en bestuurd door een klein kind. ‘Inderhaast’ bevat niet alleen de neutrale notie ‘snel’, maar tevens een verwijzing naar min of meer bezield handelen. (Vandaar dat bijvoorbeeld ‘De sneeuwvlokken joegen met grote snelheid over het land’ een volstrekt aannemelijke mededeling is, in tegenstelling tot ‘De sneeuwvlokken joegen inderhaast over het land’. In het laatste geval zijn de vlokken enigszins bezield, althans als levende wezens, te kennen gegeven (gepersonifieerd of ‘geanimaliseerd’). Wat de meeuwen betreft: er is inderdaad sprake van gerichte haast: zij zijn zeer gulzig en voegen zich pijlsnel, bewuster dan ooit een sneeuwvlok zou kunnen, behendig en doeltreffend naar de bewegingen van het begeerde brood. Is dit al een soort wonder, door het kind verricht, groter wonder is, lijkt mij, eeuwen te ontdooien. Wat is dat? In deze tekst staat vast dat men dat soms een kind kan zien doen. Het is soms het gevolg van kind worden. ‘Wordt liever kind.’ Een comparatief (‘vergrotende trap’ volgens de schoolgrammatica). Onregelmatig, zoals ‘beter’ in de nog onregelmatiger reeks goed - beter - best; graag - liever - liefst. Liever, dat een mate van ‘willen’ aangeeft, verwijst (op de wijze van elke comparatief) impliciet naar datgene wat minder graag moet worden gewild. ‘Wordt liever kind.’ Dat houdt in: Het is beter, volgens de ‘ik’ (de ‘gebieder’) kind te worden. Beter dan wat? Dat staat in de twee voorafgaande regels: Zijn tijd aan denken of aan doen vergooien
verschilt niet veel, 't is stenen toch voor brood.
| |||||
[pagina 52]
| |||||
XVII Tekstanalyse (deel II)Denken en doen zijn in het dagelijks leven als vanzelfsprekend van elkaar onderscheiden (‘Geen woorden maar daden’). Geheel daarmee in strijd lezen we hier impliciet en expliciet dat zij nauwelijks van elkaar verschillen. Impliciet: Zij zijn beide verspilling van tijd (‘zijn tijd... vergooien’) Expliciet: ‘verschilt niet veel’ (de ene verspilling of de andere, het maakt niet uit). De overeenkomst is: Het is allebei stenen voor brood. Geïmpliceerd door die gelijkschakeling van denken en doen is een veelvuldig voorkomende lezersreactie dat men ‘stenen voor brood’ meent te moeten parafraseren met ‘lood om oud ijzer’, ‘om het even’, ‘praktisch hetzelfde’. Maar stenen en brood zijn helemáál niet gelijk. Het hangt er maar van af wat het doel is: Wie een huis wil bouwen vraagt om stenen en wie honger heeft om brood. Wie stenen voor (= in de plaats van) brood krijgt zal van honger sterven. Hij wordt teleurgesteld, sterker: bedrogen. Denken en doen zijn beide even verkeerd: Bedrog. Men doet er dan ook beter aan kind te worden. Heft dat het bedrog op? Wat is dan het universele kenmerk van het kind, waardoor die opheffing kan plaatsvinden? Eenvoud misschien? ‘Twee beentjes en wat rood’ zijn een haast schematische, dus zeker vereenvoudigde weergave van het kind. Maar het ontdooien van eeuwen, is dat ook eenvoudig? Nogmaals: Wat is dat eigenlijk? En onder welk aspekt zijn denken en doen zo verwerpelijk en is het doen ontdooien van eeuwen zo verkieslijk? Is dat nòch een vorm van denken, nòch van doen? Met het zoeken van een antwoord op deze vragen is de overgang bereikt van de strikt taalkundige benadering van de tekst naar het inschakelen van andere gegevens die de interpretatie bepalen. Op het primaire, linguale symbolisatieniveau van het scenario kan het antwoord tenminste niet gevonden worden. | |||||
XVIII Interpretatie (deel I)Het onderscheid tussen denken en doen, tussen woorden en daden, is typerend voor de westerse volwassene. Het denken is, heet het, vooral voorbehouden aan de beoefenaars van wetenschap, het doen aan de ambachtslieden, de kunstenaars misschien ook; aan hen die daadwerkelijke konkrete handelingen verrrichten en waarneembare produkten tot stand brengen. Denken, de intellectuele arbeid, is gericht op het vinden of scheppen van regels, wetmatigheden, orde. Het is ten opzichte van de werkelijkheid, van het eigenlijke zijn altijd statisch. Het verstart. Het volstrekt willekeurige, ongerichte doen is wel dynamisch, maar ook de complete chaos. Zowel de verstarring als de chaos leiden tot wanhoop. Tussen die uitersten bevindt zich de kunst, het weloverwogen en bij uitstek creatieve doen. Het scheppen van kunst door de verbeelding is de synthese van denken en doen, maar het resultaat is - toch - een vastleggen; ook de kunst kent regels. Het scherpe onderscheid tussen denken en doen, en daarmee parallel tussen fictie en werkelijkheid (droom en daad) is slechts doorbroken in de ervaring van het kind. Het kind overschrijdt (in onze volwassen ogen) de grens tussen die verschillende werelden, of balanceert op die grens, doordat die er in zijn wereld niet is. Het heeft geen deel aan de onvermijdelijke zekerheden der volwassenen. Eeuwen - het zijn maar schijneenheden, dwalingen van de historicus, resultaat van de bedrieglijke werking van de Rede. Wie echter goed kijkt ziet dat hun ‘verloop’ zozeer ‘van aanblik wisselt’, dat de indelingen zinloos worden, ja verdwijnen. Hij onderkent de misleiding door het verstand. Het kind ziet. Het kent de Rede niet, noch de afwezigheid ervan. Kunst staat dichter bij het kind dan wetenschap. Wetenschap. Kunst. J.A. Emmens, kunsthistoricus. Auteur van het proefschrift Rembrandt en de regels van de kunst.Ga naar eindnoot2 En: Jan Emmens, dichter. Het kind is een paradox, want denken en doen, die elkaar, volgens de communis opinio uitsluiten, zijn in hem één. De volwassene lijdt onder zijn eigen onderscheid, en onder het gebrek aan een alternatief: In het geheel niets doen is immers in het leven een onbereikbare toestand. Of hij nu denkt (de geleerde) of doet (de ambachtsman), hij moet de honger stillen, vraagt om brood om in leven te blijven. Maar hij krijgt stenen. | |||||
IXX Interpretatie (deel II)Een kenner van Rembrandt beschikt, dat ligt voor de hand, over degelijke kennis van de Bijbel, gezien Rembrandt's talrijke Bijbelse tekeningen en doeken. Oud-leerling van een Gereformeerd gymnasium, was Emmens ook langs andere weg met de Bijbel vertrouwd. In het proefschrift (1964) is overigens de Heilige Schrift zo goed als afwezig. Wel noemt de promovendus aan het slot van het traditionele persoonlijke voor- en dankwoord ‘Geloof, Hoop en Liefde... in deze volgorde’. Een proefschrift is per definitie wetenschappelijk en tot de westerse verworden heden behoort het denkbeeld dat wetenschap en geloof elkaar uitsluiten. Emmens' studie gaat dus over regels, al zijn het dan die van de kunst. Regels. Voor de kade (1954) bevat er twee die rechtstreekse verwijzingen zijn naar het Nieuwe Testament, citaten eigenlijk. ‘Stenen voor brood’ is ontleend aan de Evangeliën. Mattheüs formuleert het aldus: ‘Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult
vinden; klopt, en u zal opengedaan worden.
Of wat mensch is er onder u, zoo zijn zoon hem
zoude bidden om brood, die hem eenen steen zal geven,
en zoo hij hem om eenen visch zoude bidden, die hem
| |||||
[pagina 53]
| |||||
eene slang zal geven?
Indien dan gíj, die boos zijt, weet uwen kinderen
goede gaven te geven, hoeveel te meer zal uw Vader
die in de hemelen is, goede gaven geven dengenen die ze
van Hem bidden.’
(Mattheüs 7:7-12)Ga naar eindnoot3
Hieruit is af te leiden dat het in Voor de kade geboden alternatief van denken en doen bidden moet zijn. Maar welk redelijk mens kan bidden? Het kind. Vandaar de opdracht kind te worden, een opdracht waaraan wij niet naar eigen goeddunken en vermogen kunnen voldoen: Op zijn hoogst overkomt ons het kind in ons; even. Het kind maakt het vaste vloeibaar, doorbreekt de tijd (doet eeuwen ontdooien); het is de wind. Het bidt tot de vader. De wind, die het kind is, is de sturende, reddende kracht. Voor de kade gaat over de goede vader, het verlossende kind en de reddende wind. Er is veel meer over dit vers te zeggen. Ik laat het hierbij. | |||||
XX Tenslotte (samenvatting, conclusie)Wat leeftijd betreft hoort J.A. Emmens (1924-1971) tot de generatie der Vijftigers, voor zijn poëzie echter geldt het tegendeel. Vandaar dat thans, nu men op het nieuws van ‘Vijftig’ enigszins uitgekeken raakt, Emmens' verzameld werk, tot nog toe niet zeer bekend, wordt uitgegeven. Zijn verzen zijn verre van ‘experimenteel’ in de inmiddels gangbare zin van verwarrend, woordspelig en grammaticaal gedesintegreerd, en ze zijn evenmin geïnspireerd door het ready made principe. Ze beantwoorden grotendeels aan de klassieke eis van eenheid van tijd, plaats en handeling, en zijn op het niveau van de verbeelde werkelijkheid bedriegelijk eenvoudig. Een voorbeeld van deze eenvoud èn de bedriegelijkheid is Voor de kade in de bundel Kunst- en vliegwerk. Dit gedicht bevat een passage die syntactisch meerduidig is: ... De wind is een klein kind
dat met geluidjes brood staat uit te strooien.
Zij vormt het cruciale grammatische centrum dat de sleutel biedt tot de interpretatie van deze tekst die het tafereel weergeeft van een kindje dat de meeuwen voert. Versregels die op het eerste gezicht een wat merkwaardige beeldspraak bevatten, of een simpele persoonlijke overweging die aan het gebeuren weinig toevoegt, blijken bij nader inzien Bijbelse citaten te zijn. Stenen staat voor het kwade. Brood voor het goede. Deze ontdekking ontsluit de dieperliggende laag waarin Voor de kade de uitdrukking is van wanhoop over het menselijk falen die slechts kan worden opgeheven door te voldoen aan een paradoxale opdracht: ‘Wordt liever kind.’ Aan wie dat ten deel valt openbaart zich, in overrompelend tempo, de waarheid. Soms. ‘Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, zoo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan.’ (Mattheüs 18:3.)Ga naar eindnoot3 |
|