| |
| |
| |
Jean-Paul Fransens
De wisselwachter
I
Een wisselwachter is iemand die bij wissels wacht. Dat spreekt wel het duidelijkst uit zijn naam.
De wisselwachter maakt bij de uitoefening van zijn vak gebruik van een lang stevig gesmeed stuk ijzer, aan de bovenkant voorzien van een bolvormige, door het vele gebruik glimmende knop en aan het einde uitlopend in een koevoetachtige, vaag verlopende knik zonder tenen.
Het is de zogenaamde wisselwachtersroede, ook wel wisselwachtersbout, wisseltang of waakijzer genoemd. De wisselwachter noemt hem kortweg pook.
Het zou misschien te ver voeren de pook in de hand van de wisselwachter te vergelijken met het chirurgisch mes in de hand van de chirurg, om daarmee het verantwoordelijksgevoel aan te geven waarvan de wisselwachter doordrongen is als hij de roede hanteert, maar ligt toch voor de deur. Immers, bij het verkeerde gebruik van voornoemd mes zou een ramp voor de patiënt niet denkbeeldig zijn. En hoe vaak heeft de wisselwachter door een doeltreffend gebruik van zijn instrument het gebruik van het mes van de dokter niet overbodig gemaakt.
Begrijpelijk, hoe belangrijk het instrument voor de wisselwachter is en hoe overtuigd hij is van zijn verantwoordelijkheid. Het is juist het besef van verantwoordelijkheid dat aan het uiterlijk van de wisselwachter zo'n speciale glans verleent. Je zou zonder te overdrijven van een heroïsche glans kunnen spreken wanneer je hem ziet gaan naar de plaats waar hij zijn dagtaak uitoefent, de plaats waar hij moet ingrijpen. Dit ingrijpen bestaat uit de volgende handelingen:
a. | luisteren naar het belsein. |
b. | afzetten van de seinbel door middel van de seinbelhendel. |
c. | instellen van de noodseinbel. |
d. | terugzetten van de seinbel in de oude stand met de seinbelhendel. |
e. | uitkijken en opletten. |
f. | pook tussen rails en wissel plaatsen. |
g. | wissel verplaatsen in de gewenste richting. (Meestal is deze wisselrichtingswens bij de wisselwachter bekend, maar deze kan ook in bepaalde gevallen, de uitzonderingsgevallen, door de hulpmachinist door middel van rook-, fluit-, of vlagsignalen bekend worden gemaakt.) |
h. | vliegensvlug aan de kant springen. |
i. | nazwaaien van de zojuist gepasseerde voertuigen. |
j. | wissel terugbrengen in oude stand (grondstand). |
Wat de punten a tot en met j betreft: hier zijn verschillende, zij het niet onuitputtelijke, variaties mogelijk. Bij het enkelspoor, met alleen een dubbele versporing in het wisselspoor, komen deze echter niet voor. De wisselknoop is immers enkelzijdig-gericht aangebracht.
Soms denkt de wisselwachter dat het geen toeval kan zijn geweest dat zijn wisselwachtershuis precies bij de wisselknoop is gebouwd.
In de zomer, op de bank voor het wisselwachtershuis, met naast zich zijn zorgzame vrouw, die bonen uit de moestuin schoonmaakt, droomt de wisselwachter wel eens van een drie-, ja zelfs van een vier-of vijfvoudig spoor, met de daarbij behorende bedienbare wissels en wisselknopen. En met een veel drukker verkeer dan slechts één goederentrein per dag. Misschien wel van tien treinen op de meest ongeregelde uren.
Maar, bedenkt de wisselwachter ook altijd weer met een zucht, en zeer terecht: zou dat voor één wisselwachter wel allemaal te doen zijn?
| |
II
De wisselwachter vindt het wachten bij wissels het mooiste dat er bestaat. Hij zou wel willen wachten bij duizend wissels. Maar dat kan niet. De wisselwachter wacht maar bij twee wissels, bij zijn wisselwachtershuis, en daar is hij tevreden mee.
De linkerwissel, de wissel die rechts van zijn huis ligt, dus aan de linkerkant wanneer je het wisselwachtershuis verlaat, is de lage zware wissel.
| |
| |
Hij ligt diep in het grind verborgen en een onoplettend persoon, iemand die bijvoorbeeld zo maar langs het wisselwachtershuis zou lopen en nergens erg in had, zou de wissel helemaal niet opmerken, zo diep ligt de zware wissel in de bruine kiezel verborgen.
Het is waar dat de bielzen die de rails en de wisselbalken en puntsegmenten met de stalen remhoezen bij elkaar moeten houden een beetje aan het verouderen zijn. De wisselwachter houdt ze wel taai door olie en wisselvet, maar hij beseft terdege dat er van hogerhand nodig iets aan gedaan moet worden. Van echt gevaar is geen sprake. De zaak is in wezen ook nog best houdbaar, maar beter zou het zijn wanneer de fundering onder de linkerwissel zou worden vervangen en van een betere constructie voorzien.
Niet alleen het oliën en vetten van deze plek houdt hier de zaak bij elkaar - ook het verwijderen van onkruid, het listige slingerkruid dat zich in de kiezel nestelt en door zijn fatale woekering de kiezel uit elkaar drijft en van zijn kracht berooft, neemt een zeer belangrijke plaats in.
Olie en vetten winter en zomer en daarbij steeds op je hoede zijn voor de juiste olie-en vetverhouding. Beide hebben zij immers de neiging van inkoeken. En inkoeken, dat kan een ieder begrijpen, leidt onherroepelijk tot blokkeren. Daar moet de wisselwachter niet aan denken.
Voorjaar, zomer en herfst is het dus wieden geblazen bij deze wissel. Is het kruid hardnekkig? De wisselwachter is
hardnekkiger. Hij laat zich de kaas niet van zijn brood eten en vecht tegen het onkruid dat gevaar oplevert voor de wissel.
De lage, zware wissel is niet zijn lievelingswissel; het is de wissel die hem zorg baart en waar hij veel aandacht aan besteedt, maar het meest houdt hij van de rechterwissel. Hoog ligt die. Sterk en schitterend is hij als de zon op het gladde staal schijnt. Wat een pracht.
Deze wissel is de trots van de wisselwachter.
De grond onder deze wissel is altijd droog. Van verzakking is hier geen sprake. De reactie is, in tegenstelling met de zware wissel, snel en uiterst gevoelig.
Eén beweging met de pook en de vereiste positie is zonder de minste bijwerking bereikt.
Wat is de wisselwachter trots op deze wissel.
Wat straalt hij wanneer de machinist met zijn seinvlaggen de richtingen aangeeft die zijn locomotief moet inslaan en deze over de rechterwissel dendert.
De rechterwissel, dat zal de wisselwachter tegenover iedereen die hem erover aanspreekt beamen, is met recht zijn pronkstuk.
| |
III
Als men het wisselwachtershuis door de keukendeur verlaat, ziet men direct voor zich een vrij woeste haag. Onder de droge takken is geen onkruid of ander groeisel te bekennen. En dat komt niet alleen door de stekelachtige takken die elke groei onder zich in de kiem smoren en opdringerig zaad, stuif of pluimzaad tegenhouden, nee, ook de wisselwachter let wel degelijk op dat geen enkele bloem of plant, die ook maar een greintje vruchtbaarheid aan de bodem kan onttrekken, voedsel of reden tot leven vindt, want achter deze haag, de harde haag zoals de wisselwachter hem noemt, bevindt zich namelijk zijn moestuin.
Wat een schoonheid.
Acht en een halve meter breed, strekt de moestuin zich over bijna drieentwintig meter uit langs de haag welke parallel loopt met het spoorpad, de kiezel langs de baan en de spoorbaan zelf. De honderdvijfennegentig en een halve vierkante meter tuinbouwgrond is verdeeld in acht bedden, waarvan de eerste drie, de grote bedden, vier en een halve meter breed zijn, met aftrek van de looppaden tussen de bedden die erg smal zijn omdat de wisselwachter geen kostbare tuinbouwgrond aan dergelijke looppaden wil verspillen - bij de grote tuinbouwbedrijven die op een paar vierkante meter niet hoeven te kijken treft men ze dan ook meestal ruimer aan.
Omdat de wisselwachter een liefhebber van kool is, kool die de wisselwachtersvrouw op eenvoudige maar voor de wis- | |
| |
selwachter ongeëvenaarde wijze weet klaar te maken door haar te stoven in boter en azijn, staat er dit jaar kool op het eerste bed.
Vorig jaar stond er op dit bed ook kool, maar boerenkool. Deze pittige winterkost is nu echter verhuisd naar het tweede bed. Want de wisselwachter weet dat het wisselen van bezaaiing plant en grond ten goede komen. Zo kan geen enkele kwaliteit, noch van grond, noch van grondvoortbrengsel, achteruit gaan.
Wij gaan naar het derde bed. Sla. Groots, trots en hard staat de sla erbij. Het is de wisselwachter heus wel bekend dat hoe breder de slavoetbladeren, hoe harder en taaier dit donkergroene blad wordt door zomerzon, wisseling van temperatuur en door regen en wind. Hij weet ook dat men in bepaalde tuinbouwgebieden de sla mals houdt door de slavoet op te binden. Het is niet uit gemakzucht dat de wisselwachter geen gebruik maakt van deze de laatste jaren in de tuinbouwtechniek ontwikkelde methode. Hij houdt nu eenmaal van een knapperig blaadje sla.
Nu volgen er twee bedden van elk acht en een half bij vier meter vijftien met aftrek van het middenpad.
Links tomaten en rechts aardappels. Eigenlijk had op het rechter bed sla moeten staan in plaats van aardappels. Maar de wisselwachter is gebonden aan de wetten van gronduitputting en aardappelmoeheid. Het is duidelijk dat een half bed aardappels, een bed van vier meter tien bij acht meter tien of twaalf, onmogelijk voldoende aardappels kan opleveren voor een gezin van twee volwassen personen met af en toe een machinist en een hulpmachinist als meëters. De wisselwachter is dit jaar dus volledig tegen zijn zin en met groot ongenoegen gedwongen om aardappels bij te kopen.
De laatste bedjes, ook wel door hem met een glimlach ‘kinderbedjes’ genoemd, zijn elk twee meter drieënzestig lang en vier meter vijfentwintig breed.
Beginnend bij het linker bedje zien wij de vergeelde sprieten van de dit jaar mislukte winterwortelen. De zware penen hebben het niet goed gedaan. Er zit wel wat in de grond maar veel bijzonders is het niet.
Het middenbed laat tomaten zien en ook daarover is de wisselwachter niet erg tevreden. Denk niet dat hij die tomaten voor zichzelf heeft gekweekt. Hij is allerminst gesteld op deze waterige pitrijke vrucht. Zijn vrouw heeft ze dit jaar verlangd omdat tomaten zouden helpen tegen spataderen. Al de achterbedden leveren dit jaar weinig op. Op de meest rechtse rabarber. Dat is lekker. Hij ziet de roodgroene sterke stelen staan. Ze konden groter, maar ze stáán. Het water loopt hem in de mond. Want rabarber met wat suiker op smaak gebracht en gekoeld in de kelder van het wisselwachtershuis is een verfrissende drank bij uitstek.
Het is al enige keren gebeurd dat de wisselwachtersvrouw bij het serveren van de drank opmerkte dat er wel eens onweer zou kunnen komen omdat het al een paar keer was voorgevallen dat bij de laatste slok rabarbersap een onweer losbrak. Toch een merkwaardige bijkomstigheid, denkt de wisselwachter, als hij langs het rabarberbed loopt en over het onweer van juist een jaar geleden nadenkt waarbij een machinist, weliswaar vierentwintig kilometer van zijn wisselwachterswoning, is omgekomen.
| |
IV
De wisselwachterswoning is wat men zonder overdrijving zou kunnen noemen een gezellige woning. Zij bestaat uit een voorkamer, een achterkamer, en een keuken met een deur naar de tuin en het wisselwachtersperron. Verder is er een gang die leidt naar de voordeur waarboven met grote cijfers het getal 47 staat. Zevenenveertig staat tussen de deur en het bovenraam van de slaapkamer van de wisselwachter en zijn vrouw.
Naast dat raam is een kleiner raam waarachter zich een rommelkamer bevindt die echter helemaal niet rommelig is, omdat de wisselwachter noch diens vrouw van rommel houden.
Daarachter, van licht voorzien door een zestal glazen dak pannen, is de zolder. Deze is ruim en droog en daarom uiterst geschikt om als droogzolder te dienen. Er hangen dan
| |
| |
ook lijnen, en er liggen gebleekte, maar absoluut schone doeken op de grond waarop de wisselwachtersvrouw de was kan uitspreiden en ophangen om te drogen. Droge was zo van de zolder. Mmmmm. Lekker ruikt dat, denkt de wisselwachter.
Dan is er boven nog een opkamertje dat gemakkelijk als kinderkamer dienst had kunnen doen, zo het wisselwachtersechtpaar kinderen had gehad. Maar daarvan is door een aantal noodlottige factoren nooit iets gekomen. In het geval van meer dan één kind, bijvoorbeeld in het geval van drie of zelfs vier kinderen, had de wisselwachter op de ruime zolder stapelbedden kunnen plaatsen en wel zo dat er van de drooggelegenheid niets verloren had hoeven te gaan.
Maar ja, dat is allemaal niet nodig geweest. Nu slapen op het opkamertje wel eens de machinist en de hulpmachinist wanneer dat noodzakelijk is vanwege weersomstandigheden of een of andere overlast.
Een kleine woning? Niet direct. Groot ook niet, maar groot genoeg. Een voor- en een achterkamer waar je de gelegenheid hebt je woonruimte door middel van schuifdeuren te vergroten.
In de voorkamer staat ook het lievelingsbezit van de wisselwachter: zijn tropisch aquarium. Verre vissen uit verre zeeën happen onduidelijke boodschappen naar ons uit. Wie zou die boodschappen kunnen verstaan? De wisselwachter zeker niet. Die begrijpt alleen de boodschappen, de signalen van
de machinist en zijn hulp. Zou de machinist iets weten van de signalen van de vissen uit de verre, verre tropische zeeën? Dat gedroom daar voor het aquarium, (mijn tropisch kunstpaleis, denkt de wisselwachter) daar houdt de wisselwachtersvrouw niet van. Daar is de wisselwachtersvrouw niet bepaald gek op. Goed, op een zondagochtend, met koffie en de radio aan, moet een man zijn hobby hebben. Maar al menigmaal heeft zij de wisselwachter ook door de week betrapt op zijn geloer naar de blauwe sluiervis en vooral naar de rode store met de vinnen als exotische draperieën achter zich aan.
Wat zo'n man in die beesten ziet! Daar maar zit, neus plat, licht uit, met alleen het kunstlicht boven het aquarium aan. Daar klopt iets niet. Toch durft zij er niets van te zeggen, durft zij het hem alleen maar te laten merken - en dáár heeft de wisselwachter weer zo'n vreselijke hekel aan. Niets zeggen maar ‘laten merken’. Bah. Wat een mentaliteit. Hij haat steken onder water en veelzeggende blikken. Hij heeft die altijd gehaat. Deze haat is voor de wisselwachter dan ook absoluut niets nieuws. Absoluut niet.
| |
V
In de winter is het koud. Dan vriest het vaak hard. Dan is het warm in de keuken, waar altijd wel het een en ander op het vuur staat. Ook in de achterkamer is het behaaglijk, niet te warm, maar toch aangenaam.
In de voorkamer, ‘de zondagse kamer’ zoals de wisselwachtersvrouw wel eens tegen de gasten wil zeggen als die een enkele maal zondags op visite zijn, is het niet verwarmd. Alleen het aquarium natuurlijk, van binnen, door het warme-luchtpompje, dat op de transformator aangesloten, de tropische warmte naar binnen spuit. De vissen zijn stil en het pompje maakt een pruttelend geluid: het gaat om de tegenstellingen in het leven, dat heeft de wisselwachter maar al te goed in de gaten.
Als in de winter visite komt dan zorgt hij er natuurlijk voor dat de haard met de rode micaglaasjes vriendelijk verwarmd is. Daarvoor staat de wisselwachter graag vroeg op. Want een haard moet eigenlijk de avond daarvoor worden aangemaakt, wil hij een lekkere gelijkmatige warmte verspreiden. Dan ligt hij er de volgende ochtend mooi en gloeiend bij. Schop de sneeuw dus op de ijzeren mat onder het afdakje voor de keukeningang van uw schoenen, en kom binnen. Buiten is het koud. Wij zitten fijn binnen. Een kraai sterft van de kou en valt daarbij zowat van zijn tak (nooit gezien komt toch voor), maar wij zitten voor de warme haard. Toch is het wel eens gebeurd dat gasten zich aanmeldden en dan niet kwamen opdagen. Het excuus ligt in de winter voor de hand: weeroverlast. Weer overlast van het
| |
| |
weer. Ja, ja. Sneeuw, hagel, storm, gladdigheid, ijzel en noem maar op. Maar aan de andere kant is een woord een woord. Daar moet de mens voor staan. Zoals de wisselwachter bij weer en wind, zonder morren en klagen (wat helpt dat trouwens), zijn plicht doet. Wat zou er van het goederenvervoer terecht komen als hij zijn plicht niet deed? Toch denkt hij er wel eens over na. Er aan denken je plicht ten opzichte van het goederenvervoer één keertje niet te doen. Eén keer je plicht niet doen ten opzichte van de grote verantwoordelijkheid die op je schouders rust, dat brengt een vreemdsoortig en onrustig gevoel met zich mee.
Maar kom, de gasten zijn er en die komen niet van naast de deur. Zij hebben tweeëntwintig kilometer door de sneeuw moeten ploegen om bij de micaglaasjes van de haard en bij het tropisch pronkjuweel cake te komen eten. Het is vandaag feest. Vandaag is de wisselwachter zesenveertig jaar geworden en de verjaardagscake, waar heel het huis naar geurt, komt uit de oven.
Herinneringen worden opgehaald. De kraai is verdwenen. Van de tak gevallen? Vanuit de voorkamer met het blote oog niet waar te nemen. Maar wat geeft het? De cake is nog vers. Nog warm. Op zijn lekkerst zegt de wisselwachter. De wisselwachtersvrouw denkt daar anders over. Er moet een dag over een cake heen gaan. Dan proefje hem beter. Maar wat een gezeur. Het is feest. En daar gaat het tenslotte om. Rondom de haard. Iedereen met volle mond en hete koffie en de wisselwachter die nadenkt. Nog één jaar, dan ben ik zevenenveertig. Dan heb ik het getal bereikt dat tussen voordeur en slaapkamer staat: ook zevenenveertig.
Zou dat iets te betekenen hebben?
| |
VI
Het is kouder geworden en kouder. Er is nog meer sneeuw gevallen en nog meer. De wisselwachter heeft het druk met het schoonmaken en vorstvrij houden van de wisselknopen. Dat is heus niet zo eenvoudig als het lijkt. Je zou zeggen: je schept de sneeuw weg en klaar is Kees. Maar zo is het niet. Kijk, het gaat er om dat de wissels 's zomers en 's winters functioneren alsof er geen elementen, dat wil zeggen, geen hagel, sneeuw, vorst en regen zouden bestaan. Zo moet het lopen. Al klinkt het gek, het moet lopen als een trein. Vorst is een van de grootste vijanden van het spoorwezen. Alles gaat immers vastzitten door de vorst. De hele bedrading, die van zoveel belang is voor het seinwezen, en die door olie soepel wordt gehouden, komt vast te zitten. En wat te denken van de wissels? Eenmaal vastgevroren krijgt zelfs de wisselwachter de wissels niet gauw meer van elkaar. Met heet water en een oplossing van geconcentreerd zout houdt de wisselwachter de zaak los. Maar dat betekent wel: om de tien minuten ketel van het vuur, zout in de ketel, en naar de wissels lopen. Alles opnieuw sneeuwvrij maken en er dan vers, heet water over gieten. De sneeuw gaat te keer in de wind. Alles jaagt en giert als de wisselwachter met zijn dampende warmte, die alle kou verdrijft, over de wissels gaat. Eerst proberen met de pook de wissels los te wrikken en als deze vast zitten, geen paniek maar je kalmte bewaren, want echt vastgevroren zijn ze nog niet. Dan heet water en weer wrikken. Het resultaat is meestal positief. En zo niet, weer naar de keuken om een volgende hete portie te halen, daarvoor staan tenslotte altijd twee ketels op het vuur.
Spannend wordt het natuurlijk als het uur nadert dat de trein er aan komt. Dan moet alles in orde wezen, anders zou voor mens en goed te vrezen zijn.
Dan komt de trein. Hij hoort de seinbellen rinkelen en spoedt zich naar de pookhoek. De fluitsignalen in de verte zijn sterk vervormd door het gehuil van de wind, maar de wisselwachter vangt het drie-keer-twee, twee-keer-drie signaal op en weet wat dat betekent: bij ons alles in orde! De wisselwachter op zijn post. De trein raast voorbij. Alles veilig. Een ontsporing viel niet te vrezen maar was niet ondenkbaar. Waarom zou de wisselwachtersvrouw anders vanuit het raam van de achterkamer onder de gordijnen door hebben staan kijken naar de verrichtingen van haar man? Beiden houden immers hun werk heel duidelijk en strikt van elkander gescheiden. Nee, het was een spannend
| |
| |
moment. Er kon volgens menselijke maatstaven niets ernstigs gebeuren, maar de natuur is onberekenbaar. Uit de witte wereld ver van het wisselwachtershuis komen nu fluitsignalen. De wisselwachter luistert scherp. Ook de wisselwachtersvrouw, al weet zij dat het zinloos is, omdat zij na al die jaren de fluitsignalen nog steeds niet uit elkaar kan houden en dus niet begrijpt waar het over gaat. De wisselwachter glimlacht. Hij was er al min of meer op voorbereid. Eters en slapers vanavond. Hij glimlacht omdat hij zijn vrouw ziet staan. Besluiteloos als altijd na de signalen. Het is maar goed dat ik altijd op mijn post ben en de signalen kan begrijpen. Hoe zou het anders met ons moeten gaan, denkt de wisselwachter. De wisselwachtersvrouw komt direct in actie bij het horen van het bericht. Er moet dan ook heel wat gebeuren. Maar voorlopig zijn de machinist en de hulpmachinist er nog niet; zij moeten nog tenminste vijf kilometer door de sneeuw lopen alvorens zij bij het wisselwachtershuis zijn aangekomen.
De wisselwachter krijgt plotseling een diep en innig verlangen vóórdat de machinist en de hulpmachinist komen nog even naar zijn tropisch aquarium te gaan kijken. Even het licht aan doen en even naar de sluiervis of de rode store kijken. Even zijn wonderpaleis aan. Maar hij durft het niet te doen op dit moment. Hij moet trouwens alweer met een ketel water naar buiten. Dat moet hij doen zo diep mogelijk in de nacht en zo vroeg mogelijk in de ochtend, daarmee
houdt hij de overbruggingsperiode zo kort mogelijk.
Als de wisselwachter het hete water over de wissels giet wordt zijn verlangen om, voordat de machinist en de hulpmachinist zullen aankomen, nog even naar zijn vissen te gaan kijken zo groot dat hij geen weerstand meer kan bieden. Even het licht aan. Even kijken.
Hoe is het mogelijk dat ik juist nu, vlak voordat mijn collega's komen, zo'n verlangen heb naar mijn tropisch aquarium, denkt de wisselwachter.
| |
VII
Wie zitten in de keuken van het wisselwachtershuis in de witte, witte wildernis?
De wisselwachter en zijn vrouw, veilig en beschut voor de inmense bitterheid van de gure winterkoude.
Het eten staat te pruttelen, te wasemen en te borrelen op het fornuis. Achteraan, op het kleine vuur, de vleespan met de sudderlappen welke de wisselwachtersvrouw vanmiddag om een uur of drie, half vier, al met een ui en peperkorrels, wat laurier en jeneverbessen te stoven heeft gezet, zodat die nu al heerlijk gaar zullen zijn en in hun bruine jus als het ware liggen te popelen om te worden opgegeten.
De keuken geurt en geurt naar verse boerenkool. O, wat zal dat lekker zijn straks, die boerenkool met die malse sudderlappen en de kaantjes die dóór de boerenkool worden gestampt. Eén plaats op het vuur is vrij gehouden voor de grote ketels met het hete water en het zout voor de wissels. De wisselwachter kijkt naar de keukenwekker. Hij heeft nog vijf minuten om hier zo bij het fornuis te zitten genieten van de warmte aan zijn voeten met de droge donkergrijze, eigen-gebreide sokken aan. Lekker schoon, en droog door de warmte van het fornuis, maar ook omdat hij in de winter altijd klompschoenen draagt: boven leer en onder hout, dat komt de doorwaseming ten goede. 's Zomers draagt hij dienstschoenen. Zware, zwarte hoge schoenen van bobbeltjesleer met rubberzolen. Daar krijgt hij nogal gauw zweetvoeten in. Nu niet, in de winter. Lekker schuurt hij zijn ene droge voet over zijn andere droge voet. Zijn rug steunt tegen de leuning van de keukenstoel en zijn voeten steunen op het keukenkrukje. Nog vijf minuten en dan moet er weer een ketel water tegen aan. Wat een genot om hier zo te zitten. Wat een rijkdom om daar te zitten met zoveel in het vooruitzicht. Met zoveel om te doen en toch maar zitten in die wasemende, pruttelende keukenwarmte. Misschien kun je boven uit het raam van het opkamertje wel héél in de verte het licht zien aankomen van de machinist en de hulpmachinist. Maar waarom naar boven gaan? Waarom door de koude op je sokken de trap op om door het kleine lage raam, dat vlak onder het dak gebouwd is, naar buiten te turen om
| |
| |
in de witte wildernis de machinist en de hulpmachinist te zien aankomen? Nee, denkt de wisselwachter, dat doe ik niet. Kome wat komt. Ik blijf hier. Ik heb nog vijf minuten. Zijn vrouw zit ook bij het vuur, maar is één en al onrust. Een onrust die ze krijgt als er bij een verjaardag 's ochtends bezoek komt? Nee, een ander soort onrust. Slapers en eters tegelijk deze keer, dat gebeurt maar zelden, vooral nu de winters steeds kwakkeliger worden. Vroeger had ze ze wel vaker te slapen, maar tegenwoordig veel minder. Eén en al onrust. Alles is gedaan. Het tweepersoonsbed in het opkamertje is opgemaakt met frisse lakens. (Wat zullen die koud zijn als je daarin stapt. De vorige jonge hulpmachinist kon nooit in bed stappen zonder een kreet van rilling en koude te slaken.)
Ook beneden is alles in orde. Alleen de onderdrukte onrust en het kijken van bord naar bord en van vork naar vork. Maar het eten kan zó opgeschept worden.
De wisselwachter geniet van zijn behaaglijk wachten. Wat een heerlijk gevoel: er gebeurt niets maar er gaat wat gebeuren. Reken maar. Dat wordt verhalen vertellen, verhalen en nog eens verhalen. Over en weer. Dat wordt elkaar weer dicht in de ogen zien. Vanaf een afstand van veertig, vijfenveertig centimeter met het hoofd gesteund in de handen en de ellebogen leunend op het keukenzeil van de tafel.
Dat is nog eens wat anders dan elkaar alleen toezwaaien van boven (vanuit de locomotief) en van beneden (vanaf het grind naast de spoorbaan) met een afstand van op z'n minst een meter of vier, vijf.
| |
VIII
De dooi is ingetreden. De machinist en de hulpmachinist nemen afscheid van de wisselwachter en zijn vrouw en danken voor de genoten gastvrijheid. Een machinist en een hulpmachinist hebben een afwisselend leven. Zij trekken met hun zwarte reus van stad tot stad. Zij hebben wat je noemt een afwisselend bestaan.
Toch heeft de wisselwachter voor zijn wisselwachtersbetrekking gekozen, en als hij zijn collega's ietwat onhandig langs de glibberige spoorbaan ziet verdwijnen en nog eens voor het laatst zijn hand opsteekt ten groet, bedenkt hij dat een mens niet alles kan hebben in het leven.
Vaarwel, tot ziens, zegt ook de wisselwachtersvrouw. Tot een volgende keer. Het weer kan tenslotte zo omslaan, want hoewel de berichten van aanhoudende dooi spreken, ook bij de weerstations zijn vergissingen mogelijk. En die fouten zouden de wisselwachtersvrouw best van pas komen als een onderbreking van haar eenzaamheid.
Dat zal geen kleinigheid zijn om die vijf kilometer naar de locomotief af te leggen over de gladde nattigheid van de smeltende sneeuw. Maar ja, wat moet dat moet. Vaarwel. Tot ziens.
De wisselwachter begint sneeuw te ruimen op het wisselwachtersperron. Hij bikt de harde vastgevroren sneeuw in losse brokken, steeds plusminus één vierkante meter, en schuift vervolgens met de sneeuwschuiver de brokken aan de kant. Aan de onderkant van de harde lagen sneeuw ziet hij de naden van de perrontegels afgedrukt in mooie evenwijdige, rechte lijnen en op de een of andere manier geeft dat hem een prettig gevoel. Een prettig gevoel krijgen bij het zien van de rechte lijnen van de afdrukken van de betegeling in de sneeuw op het wisselwachtersperron? Waarom niet? Als hij zo vier vierkante meter heeft schoongemaakt kijkt hij door het raam in de keuken en vervolgens naar de keukentafel. Daar ligt nog het leren sigarenetui van de machinist en het is best mogelijk dat het glinsterende ding daar vlak in de buurt de sigarettenaansteker van de hulpmachinist is. Iemand die iets vergeet wil graag terugkeren naar de plaats waar hij dat vergat, bedenkt de wisselwachter met een warme glimlach, als hij aan zijn vijfde vierkante meter sneeuwruimen is begonnen.
|
|