De Revisor. Jaargang 7
(1980)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermdClichés?Uiteraard houden wij joden niet voor mensen die met chantage en vleierij aan de kost komen. Zoiets kun je in het geciteerde zinnetje alleen maar lezen als je het volstrekt uit zijn verband rukt. Wat het ‘juristenbrein’ betreft, daar denken wij in de eerste plaats natuurlijk aan het wetboekachtige karakter van het Oude Testament en volgen ook op enige afstand het gevoelen van Menno ter Braak, die in zijn opstel ‘De Joodse geest en de litteratuur’Ga naar eindnoot1 de verhouding tot wet en recht in het werk van bijvoorbeeld Kafka als een ‘specifiek Joods thema’ aanduidt. Een mooie parallel doet Heinrich Heine ons aan de hand in zijn studie Shakespeare's Mâdchen und Frauen. Uitgaande van de specifieke verhouding tot de wet bij het joodse volk ‘Die Juden aber, von jeher, hingen nur an dem Gesetz’), ziet Heine in de figuur van Shylock in The Merchant of Venice ‘die Justifikation einer unglücklichen Sekte’ en wijst op de bittere noodzaak van die ‘Sekte’ om zich aan het recht vast te klampen in een vijandige omgeving: het drama ‘zeigt uns eigentlich weder Juden noch Christen, sondern Unterdrücker und Unterdrückte’. Zoals Shylock stond tegenover de Italiaanse adel, zo verhield De Haan zich tot de machtigen in Amsterdam. Het Pijpelijntjes-proces heeft Van Deyssel een paar gram literair zitvlees gekost. Overigens is De Haans juridische begaafdheid inderdaad in de eerste plaats een eigenschap van hem persoonlijk en van niemand anders. Wij zullen ons blijven afzetten tegen een visie als die van de De Haan-biograaf Jaap Meijer, die alles wat ‘de jood Jacob de Haan’ maar doet als uitvloeisel van jodendom en ‘joodse problematiek’ wenst te interpreteren.Ga naar eindnoot2 Geen wind kan De Haan laten of zulke mensen mompelen: een jodenstreek.
Rob Delvigne & Leo Ross |