als iemand die 's middags stokken weggooide en soms nogal onbeholpen achter een hond rende. Op het open gebied bande hij gedachten aan school uit. Leraar was hij tegen wil en dank en zodoende viel het wat mee. Hij hield al meer orde dan vroeger, al was het geen discipline. Discipline benauwde hem zoals het gezelschap van collega's hem benauwde. Wat was natuurlijker dan kinderen die juichend om zijn tafel stampten, hun meetlatten als één man op de bank lieten knallen, sarrend in groepsverband. Zo hoefden ze tenminste geen misdrijf te plegen.
Hij blies hard op zijn fluit en een bouwvakker dook heupwiegend op uit zijn hok, floot snijdend terug op zijn vingers, woof een ontuchtig gebaar. Heupwiegend zakte hij af naar een gele cabine, een machine sloeg over, schraapte, begon ratelend te draaien. Smerige rook doorbrak een verstopping in een van de pijpen, een deurtje kletterde open en dicht.
‘Neemt u ze wel eens mee op de jacht?’
Hij vertelde aan één van zijn hondencontacten dat de honden even bang waren voor knallen als hijzelf, al verdroegen ze een dood beest beter dan hij.
Hij beklom het opgehoogde gebied, drassig roggebrood waarover een strook asfalt gelegd was waarop soms grote bedrijvigheid heerste. Van hier kon je de auto's op de weg in de verte aan de hoge flatgebouwen voorbij zien gaan, te ver weg om iets van ze te horen. Hij schreeuwde. Zijn roepen verwoei en opeens zag hij Timmy en Tovar in volle vaart naar de verte rennen waar hij net vandaan kwam. Hadden ze zich achter een struik verstopt zoals hij zich soms verstopte? Ze waakten erover dat hij zijn trekken thuis kreeg. Toen hij deze plek ontdekte wemelde het er van het wild. Hazen, konijnen, een enkele fazant... Ze waren steeds verder teruggedrongen, verder het terrein in, ze verlegden hun holen. Ze lieten hun gangen uitkomen in het roggebrood en onder de dorre struiken aan de kant van de sloot van waar ze voor gevaar konden vluchten naar de ringweg om zich tegen vrachtauto's te pletter te rennen. Een soort dorp ontsproot aan die weg, halve maan van half afgebouwde steenrode huizen, de ruiten nog wit bekrast. Altijd lag er wel een konijn tegen het wegdek geplakt. De hazen waren wijzer: ze kozen de richting van de spoordijk waar ze uit zicht konden springen over onbegrensd braakland, een witte flikkering van een staart in de verte.
Een jaar lang was er weinig gebeurd. Niemand had onheil herkend in het gedierte op rupsbanden dat zich vertoonde alsof het de wei ingestuurd was na trouwe dienst. Caterpillar heette het en het groef in één dag een greppel. Minder naief dan hun meester bleven Timmy en Tovar soms op een afstand blaffen tegen de graaiende klauw, de kalkoense nek. Zelfs Timmys staart stond recht omhoog, het korte haar op haar rug overeind getergd tot een donkere baan. Grassen en plantjes groeiden warrig door elkaar en distelachtige struiken staken soms een doom in een poot die plotseling treurig geknakt bewoog in de lucht tot Vincent hem had genezen. Een mansdikke afvoerpijp nam een zwaai in de bek van een kraan.
Vincent hield van het heien, het trage, onverzettelijke ervan, het gesjor om de betonnen staaf op zijn plaats te krijgen, de zware stoot en de terugslag. De paal gleed soms schrikbarend gesmeerd naar beneden en stokte opeens. Een man trok aan een touwtje, het wonder gebeurde, je zag nooit precies hoe het ging. De mensen die heen en weer liepen begrepen elkaar. Ze hielden elkaar de hand boven het hoofd. Philips pensioenfonds legde het fundament van de toekomst, een hond stoof op Vincent af, aan een baas ontsnapt of een bazin die zo'n flat bewoonde achter het stille verkeer op de weg. Een wollig dier dat zijn onstuimigheid inhield bij een verregend karkas. Verlangend naar het geuren van dood in zijn vacht rolde het zich in het rottende overschot.
Hoe kwamen de beesten waarvan je de resten zag rotten aan hun eind? De pels verregend, tot perkament verhard, weer verregend, het oog een zwart rottend gat in regen, wind, drogende zon?
Zijn honden kenden zijn altijd gelijke gang. Ze popelden, stortten zich bij het fabriekje uit de auto en draafden een kwartier langs de spoordijk, Tovar van tijd tot tijd bijtend in Timmys flank om haar op tempo te houden. In de bedding van de greppel ontstond soms paniek in een hoog piepen als één van de honden op wild was gestuit.
Vincent zocht altijd naar papier, hopend op een onthulling. Een boodschappenlijst, vlees, groente, fruit, frisdrank: geen enkel nader besluit. Wat een zonderlinge manier van denken aan voeding! Alsof je zou kunnen vergeten dat je nog