zakken. De zee was goudachtig van kleur. In dat goud zwommen ze, een beetje van elkaar af. Amadeo dook zo nu en dan om een paar slagen onder water te zwemmen, en vermaakte zich ermee de vrouw te laten schrikken door vlak beneden haar langs te gaan. Vermaken is een groot woord: het was kinderachtig, dat spreekt vanzelf, maar wat viel er verder te beleven? Zwemmen met z'n tweeën was iets vervelender dan alleen, hoewel het verschil slechts klein was. Onder de gouden schittering werd het water weer donkerblauw, alsof beneden op de bodem een inktzwarte duisternis heerste. Het had geen zin, niets kon de intensiteit van het leven in de boeken evenaren. Terwijl Amadeo boven een paar dichtbegroeide, onder water liggende rotsen zwom, en bij haar in de buurt bleef omdat ze bang was geworden (toen hij haar op een eilandje hielp klimmen, had hij haar dijen en borsten gevoeld, maar zijn handen waren door het water haast gevoelloos geworden, met witte en gerimpelde vingertoppen), ging zijn blik steeds vaker naar de oever, waar de kleurige omslag van zijn boek duidelijk zichtbaar was. Verder bestond er niets. Er was geen ander vooruitzicht dan wat hij onbeëindigd had achtergelaten tussen de pagina's waar de bladwijzer zat, en al het overige was een onbetekenend interval.
Maar toch, de terugkeer op de kant, het haar uit het water helpen, het afdrogen, het om de beurt elkaars rug wrijven, deed tenslotte een zekere intimiteit ontstaan, zozeer dat het Amadeo lomp leek om nu op zijn eentje te gaan zitten. ‘Eh’, zei hij, ‘ik kom hier lezen. Even mijn boek en mijn kussentje halen.’ Lezen, hij had er wel voor gezorgd haar dat goed duidelijk te maken. En zij: ‘Prima, ik rook een sigaret en lees wat in de “Annabella”.’ Ze had zo'n damesblaadje bij zich, en zo konden ze beiden ieder voor zich lezen. Haar stem kwam bij hem aan als een koude druppel in zijn nek, maar ze zei alleen: ‘Waarom blijf je op de harde grond liggen? Kom toch op m'n luchtbed, plaats genoeg.’ Het voorstel was vriendelijk bedoeld, op een luchtbed lag je gemakkelijk, en Amadeo stemde graag toe. Zo lagen ze daar, hij met de ene bedoeling, zij met een andere. Ze hield haar mond, bladerde wat in de geïllustreerde pagina's, en Amadeo kon zich helemaal in zijn lektuur verdiepen. De zon leek vertraagd onder te gaan, zo'n moment wanneer warmte en licht nauwelijks afnemen, maar slechts minder intens worden. De roman die Amadeo las, had het punt bereikt waarop de belangrijkste geheimen van de personages en hun omgeving onthuld worden, en men zich beweegt in een vertrouwde wereld, een zekere identifikatie bereikt, een intimiteit tussen schrijver en lezer, samen verder gaat, en waarop je nooit zou stoppen.
Op het luchtbed kon je ook van die kleine bewegingen maken die noodzakelijk zijn om de gewrichten niet gevoelloos te laten worden, en een been van hem streek plotseling langs een been van haar. Hij vond dat niet onaangenaam, en liet het zo; zij blijkbaar ook niet, want zij bewoog zich evenmin. Het genoegen van de aanraking voegde zich bij het lezen, en kompleteerde dat, voorzover het Amadeo betrof. Wat betreft de badgaste daarentegen moest het anders liggen, want zij richtte zich op, ging zitten en zei: ‘Zeg...’
Amadeo was genoodzaakt van zijn boek op te zien. De vrouw zat naar hem te kijken, en haar ogen stonden boos.
‘Is er iets?’ vroeg hij.
‘Bent u dat gelees nooit beu?’ zei de vrouw. ‘U bent niet bepaald onderhoudend! Weet u niet dat je met een dame hoort te konverseren?’ voegde ze eraan toe met een flauw glimlachje dat misschien alleen maar ironisch bedoeld was, maar Amadeo, die op dat moment alles gegeven had om door te kunnen lezen in zijn roman, een regelrechte bedreiging toescheen. Waar ben ik aan begonnen, dacht hij. Het was nu duidelijk dat hij met de vrouw naast zich geen regel meer zou lezen.
Ik zou haar moeten laten inzien dat ze zich heeft vergist, dacht hij, dat ik een minder geschikt type ben om de strandminnaar uit te hangen, dat ik iemand ben met wie het beter is helemaal niet op vertrouwelijke voet te komen. ‘Konverseren’, zei hij iets te hard, ‘hoezo konverseren?’, en hij strekte zijn hand naar haar uit. Als ik haar nu eens stevig beetpak, zal ze zich zeker beledigd voelen door zo'n onbehoorlijk gebaar, zal ze me misschien zelfs een oorvijg geven, en er vandoor gaan. Maar misschien was het zijn natuurlijke terughoudendheid, misschien kwam zijn wellustige blik anders, zachter over dan de bedoeling was, feit is dat de liefkozing in plaats grof en provocerend, bedeesd uitviel, droefgeestig, bijna smekend. Hij streek met zijn vingers langs haar hals, tilde een kettinkje op dat ze omhad, en liet het terugglijden. Het antwoord van de vrouw bestond uit een aanvankelijk trage beweging, gelaten en een beetje ironisch; ze liet haar kin opzij zakken om zijn hand daar te houden, en beet hem vervolgens snel, als in een bewuste, agressieve uitval, in de rug van zijn hand. ‘Ai’, zei Amadeo. Ze lieten elkaar los.
‘Noemt u dat konverseren’, zei de vrouw.
Zie je wel, overwoog Amadeo snel, die manier van konverseren van me bevalt haar niet, dus met konverseren houden we ons niet bezig, en ik kan weer lezen; en hij had zich al op een nieuw hoofdstuk gestort. Maar hij probeerde zichzelf te bedriegen. Hij had wel door dat ze te ver waren gegaan, dat tussen hem en de gebruinde vrouw een spanning was ontstaan, die niet meer verbroken kon worden; hij zag eveneens in dat hij de eerste was om dat niet te willen, want hij kon toch niet meer terug naar de ingetogen en innerlijke spanning van het boek alleen. Hij kon echter proberen ervoor te zorgen dat die spanning buiten het boek parallel liep aan de andere, zodat hij de vrouw noch het boek zou hoeven op te geven.
Omdat de vrouw met haar rug tegen een steen was gaan zitten, zette hij zich naast haar neer, en legde zijn arm om haar schouders, terwijl hij het boek op zijn knieën hield. Hij draaide zich naar haar toe, en kuste haar. Ze lieten elkaar los, en kusten elkaar opnieuw. Daarna boog hij zich weer over zijn boek, en las verder.
Zolang hij kon, wilde hij doorgaan met lezen. Zijn angst was