In zijn verhouding tot De Revisor - eerst medewerker, later bestrijder - heeft men hetzelfde mechanisme aan het werk kunnen zien.
Hoe ver hij gaat in de negering van De Oude Revisor mag ik aan het volgende voorbeeld duidelijk maken. Want al is de mij door Luijters zelf toegekende eretitel ‘Beul van Middelie’ misschien niet iets om al te prat op te gaan, het steekt toch wel 'n beetje dat Brouwers, die naast alle knipsels van tien jaar Parool toch zeker wel de zes komplete jaargangen van De Revisor in zijn kast zal hebben - dat Brouwers blijkbaar niet weet hoe ik aan die titel ben gekomen. Of niet wil weten?
Ik citeer: ‘Hoe kenmerkend voor de geest van het afgelopen decennium, dat nooit nooit iemand tegen het verschijnsel Luijters als “criticus” heeft geprotesteerd.’ (pag. 533)
Ik herhaal: ‘Niet alleen dat niemand ooit in geschrifte, in een moordend betoog, tegen zijn “critische” bedrijvigheid, zijn “critisch” onbenul, zijn “critische” gestoethaspel, zijn “critische” karakterloosheid, tegen het ganse verschijnsel Guus Luijters als “criticus” dus, heeft geprotesteerd...’ (pag. 551)
Ik besluit: ‘Nooit, nooit heb ik gezien dat tegen deze jongensklierigheid werd geprotesteerd...’ (pag. 567)
En nu beschuldig ik die onbevooroordeelde, open en eerlijke Brouwers van oneerlijk spel omdat hij er, uit exclusiviteitsdrang en opgeblazen kikker- en kinderachtigheid, aan voorbijgaat dat ondergetekende in Revisor I/3 van april 1974 - toen het nog zin had, toen Luijters nog in zijn gloriejaren verkeerde, toen hij nog ‘aan de macht’ was - met deze Luijters de vloer aanveegde op precies dezelfde gronden als waarop Brouwers dat nu doet, veel en veel te laat en hopeloos achterhaald. En dat niet alleen met Luijters, maar ook met Het Parool, en daarvóór al met Scheepmaker, en met het hele sport-in-de-literatuur-syndroom.
En ik noem het kwade trouw (hoewel ik het kikkertje in mijn eigen borst al voel zwellen), dat Brouwers op pag. 554 wel citeert uit Luijters' reaktie op mijn aanval (Revisor I/4 & 5), maar mijn aanval zelf negeert. En zó onschuldig was die nu ook weer niet.
Wel, Brouwers, érgens zijn we het dan toch eens. In onze gemeenschappelijke afschuw van alles wat met welk draadje dan ook aan Luijters vast zit. Mag ik mezelf citeren, als jij er te beroerd voor bent? ‘Wat 'n zegen dat er steeds meer kranten en periodieken bestaan, waarin men maar aan kan hopperen, waar een lenige, liefst met alle winden meebuigende pen en een interessante, d.w.z. “inne” vriendenkring nog de enige eisen zijn die aan een columnist worden gesteld. Zo vulde Het Parool in 1973 een flink deel van zijn voor “Boeken” bestemde ruimte met de beschamende recensietjes, maar vooral - daar hoefde zelfs geen boek voor gelezen - met de terecht in rouwrand gezette kolommen van Luijters.’ (Revisor I/3, pag. 47)
In het stuk komen verder de namen voor van Henk Spaan, Hopper, Tim Krabbé, Sjoerd Kuyper, Cees Aarts, Koen Koch, Jan Kal en Propria Cures - je ziet, heel de Luijters-clan waar zogenaamd ‘nooit, nooit’ tegen was geprotesteerd.
Het slot van mijn tirade in deze Oude Revisor:
‘Maar genoeg van deze stuitende inteelt, die onder het mom van bevrijding van de literatuur uit de ivoren toren wielerrondjes rond het eigen kerkje beschrijft waar je misselijk van wordt.’
Bij die kliek hoort overigens één persoon absoluut niét thuis, en dat is Revisor- en NRC/H-medewerker Anton Haakman, wiens werk volstrekt ten onrechte tot tweemaal toe door Brouwers op de hoop wordt gegooid van ‘de prulgeschriften van zijn [Luijters] jongens-vriendjes’.
En ook hoort daar niet bij Brouwers' ‘Sieb’, ofwel Jan Siebelink, want je kunt niet deze betere auteur uit het Loebfonds onder de noemer brengen van de ‘Loebschool voor kneuzen en restanten’, én tegelijk drie kritici die Siebelinks laatste boek zeer hebben geprezen tot de beste kritici van Nederland rekenen: ‘Naar mijn opvatting behoort Aad Nuis te zamen met Wam de Moor en Tom van Deel tot de beste critici van Nederland.’ (pag. 552)
Ten slotte heb ik nog 'n echt leuke ontdekking gedaan. Op pag. 569 geeft Brouwers over bijna de hele pagina een overzicht van wat er in het afgelopen decennium aan (volgens hem overdreven) aandacht aan Nescio is besteed. Ook in De Volkskrant stond die passage. Daar eindigde hij echter met de uitgave van de drie brieven van Van Geel aan Nescio, gevolgd door een grap over ‘serievervaardiging van broeken-van-Nescio en jassen-van-Nescio’. Ik denk: verrek, hij verzwijgt dat nota bene het voorlaatste nummer van zijn eigen Tirade óók voor een groot deel aan een briefwisseling met Nescio is gewijd. Maar nee - hij wist het niet! Deze ramp kwam hem pas later ter ore/onder ogen. De Volkskrant beschikte kennelijk over een manuscript of drukproef waarin het nieuwe, beschamende feit nog niet was verwerkt - een feit waar Brouwers echter niet omheen kon en dat nu braaf aan de Nescio-passage in het pamflet is toegevoegd: ‘En ten slotte in 1979: publicatie van de briefwisseling tussen Nescio en Agnes Maas-van der Moer in Tirade nr. 248/249.’ (pag. 569) Hoe zuur was dit appeltje?
Awel, moge dit genoegend zijn. Den nacht is doorwaakt. Aurora komt, het is te hallef achten. Sssst... Wat hoort mijn oor? Op den mat mijns huizes ploft enen courant, de courant des volks. Wij schrijven zaterdagmorgen 24 novembre van het jaar Onzes Heren 1979. Ik sla den krant op. ‘Dag in/Dag uit. Uitgever bijt recensent.’ Daar staat iets te lezen over brieven van Brouwers aan... Loeb, zo kompromitterend, dat ik het uit angst voor gerechtelijke vervolging niet durf citeren.
Ach so, Herr Brouwers.
‘Kome er opnieuw: schoonheid. Kome er opnieuw: properheid.’
‘Kome nu: De Nieuwe Revisor.’
‘Schoonheid wil ik, vooral geestelijke schoonheid, schoonheid van denken, schoonheid van mentaliteit.’
P.S.
Beste Brouwers, je herinnert je onze telefoontjes over zetfouten, komma's en kastlijnen in je stukken voor De Revisor. Daarom, amice, het volgende - dit in verband met de herdruk van je pamflet:
p. 541: ‘getuigenis geeft van’ moet zijn ‘getuigt van’
p. 541: ‘congsi’ moet zijn ‘kongsi’
p. 553: ‘Kilgore Traut’ moet zijn ‘Trout’
p. 565/578: ‘Het leven is verrukkulluk’ moet zijn ‘vurrukkulluk’
p. 568: ‘weerzin van’ moet zijn ‘weerzin tegen’
p. 571: ‘geflikvlooi’ moet zijn ‘geflikflooi’
p. 573: ‘die puberale nonsensboek’ moet zijn ‘dit...’
p. 581/582: ‘consern’ moet telkens zijn ‘concern’
p. 588: ‘Elsschot ook nog aha’: kastlijn tussen ‘nog’ en ‘aha’
p. 616: ‘verhaspelt’ moet zijn ‘verhaspeld’
p. 619: ‘Tirade nr. 224, maart 1979’ moet zijn ‘nr. 242’
Dit doe ik voor al mijn Vlaamse kollega's. Wat het je eventueel waard mocht zijn, gooi je maar in het missiebusje. Vriendelijke groet,
Paul Beers