Oneens
Het zou prettig zijn geweest als Paul Beers in juist deze kolommen een reactie op Brouwers' ‘De Nieuwe Revisor’ had geschreven die in toon en argumentatie verschilt van wat al in de eerste week na verschijnen uit en te na in dag- en weekbladen te lezen was. Omdat ik vind dat dit soort gemakkelijke polemiek geen lang leven moet leiden en omdat ik vind dat ‘De Nieuwe Revisor’ in alle hevigheid een redelijk en rechtvaardig geschrift is, ga ik even na wat Beers nu eigenlijk beweert.
Ook hij vindt dat Brouwers te laat is met zijn aanval. Ik zou niet weten waarom. Guus Luijters ja, die is al eerder door Brouwers gehekeld (januari 1978, zie Kladboek), en nog weer eerder door Beers, maar het kan Beers niet ontgaan zijn dat ‘De Nieuwe Revisor’ met zoveel woorden geschreven is naar aanleiding van het afscheid van Luijters in Het Parool. Het zal Beers toch ook niet ontgaan zijn dat deze Luijters en dit afscheid om zo te zeggen gemythologiseerd worden, en dat ‘De Nieuwe Revisor’ tien jaar ‘literair klimaat’ bestrijdt.
Ik vind dat tot dusver niemand zo deugdelijk het literair en literair-kritisch ondeugdelijke in die tien jaar heeft bevochten. Of Brouwers daarmee te laat is, ik vraag het me af. Als er iets verandert kan hij nog altijd zeggen dat hij daaraan bijgedragen heeft.
Het is eenvoudig onzin te beweren, zoals Beers doet, dat iedereen, toen Brouwers nog bij Manteau werkte, van mening was dat hij ‘een verdienstelijke Belg’ was. In 1968 kreeg Brouwers de Vijverbergprijs voor de roman Joris Ockeloen en het wachten. Publiciteit genoeg kreeg hij in die jaren, tot en met Groetjes uit Brussel (1969). Dat boekje werd grotendeels voorgepubliceerd in Tirade en het bevat, voor wie de moeite wil nemen het te lezen, al talloze passages over de Vlaamse letteren en de Vlaamse letterenwereld die van precies dezelfde aard zijn als Brouwers' latere polemische essays. Wie iemand niet in zijn literaire en geestelijke ontwikkeling volgt kan gemakkelijk beweren - maar het is misleiding - dat iets uit de lucht komt vallen. Dat ‘ethisch reveil uit onvermoede hoek’ komt voor wie bij kennis is zo onvermoed niet. Over Brouwers' verhouding tot De Revisor had Beers verhelderende dingen kunnen lezen in dit zelfde tijdschrift (nr. IV/5; ook in Kladboek).
Veel critici, Beers ook, ergeren zich aan Brouwers' stijl. Die is nu eenmaal nogal exuberant - hoewel tot op de komma's onder controle - en het kan zijn dat niet iedereen van dit soort vormgeving zo geniet als ik. Dat Brouwers nauwelijks effectief in zijn eigen stijl te bestrijden valt, want dat niemand zijn niveau haalt, bewijst ook Beers weer, tegen het eind van zijn stuk: ‘Awel, moge dit genoegend zijn’ etc.
In deze wat pijnlijke poging tot geestigheid zit bovendien weer de - ook al uittentreure beproefde - insinuatie dat Brouwers een Vlaming is of althans Vlaams schrijft. Beers doet met deze Spaan-se stemmingmakerij grif mee, ook als hij ten slotte suggereert dat Brouwers katholiek zijn. Spaan begon hiermee, naar aanleiding van de voorpublicatie van enige fragmenten uit ‘De Nieuwe Revisor’ in De Volkskrant (overigens toevállig daar, 't had evengoed VN kunnen zijn). Wat dat missiebusje dan ook doet, bij Beers, mag de hemel weten.
Ook Beers verzwijgt iets - al is het dan ook uit angst voor gerechtelijke vervolging -, en als hij het Brouwers kwalijk neemt dat deze het ‘ik’ van Beers verzwijgt, dan mag ik het hem kwalijk nemen dat hij niet citeert uit Brouwers' antwoord op de brief van Loeb waarin deze een paar brieffragmenten van Brouwers openbaarmaakt. Dat antwoord stond in VN van 24 november en ik citeer het hier volledig. Wie onbehoorlijk is in deze hoef ik mij niet meer af te vragen.
T.v.D.
Geachte heer Loeb,
is het soms zo, dat alleen ik u ‘vriendelijke brieven’ heb geschreven, en u niet ook mij?
Is het soms zo, dat u Mijn Vlaamse jaren niet zoudt hebben willen uitgeven, en dat u mij niet een voorstel hebt gedaan voor een uitgave van mijn polemieken, zoals deze later onder de titel Kladboek bij de A.P. terecht is gekomen?
Mijn ‘vriendelijkheid’ jegens u gold een andere ‘Loeb’ dan die ik thans bedoel als ik het heb over Loeb & Van der Velden. Mijn vriendelijkheid van toen werd mij mede ingegeven door de integere Johan Polak die u tegenover mij altijd ten goede heeft gesproken. Ik voelde indertijd inderdaad wel iets voor de Athenaeum-Loebreeks, en ook voelde ik wel iets voor de Bijenkorf-Loebreeks. Het is een onwaarheid waar u in uw brief aan de redactie van VN noteert ‘een boekje met necrologieën van mij te hebben ‘geweigerd’, in àndere zin dan dat u mij (telefonisch) hebt moeten meedelen dat die Bijenkorf-Loebreeks niet meer bestond: onderhavig boekje zag ik in die reeks, en niet in enig andere, gepubliceerd. Uw zin: ‘Ik ben niet op dit voorstel ingegaan,’ suggereert bepaalde dingen die tendentieus en onwaar zijn. Dezelfde ‘belangstellenden’ die op uw kantoor de ‘vriendelijke brieven van Jeroen Brouwers’ mogen komen inzien, mogen vervolgens te mijnent de ‘vriendelijke brieven van Peter Loeb’ komen inzien.
De correspondentie die wij beiden hebben gevoerd, heeft wat mij betreft zo goed als volledig onder een soort van ‘supervisie’ van Johan Polak gestaan, zeker waar ik met u in briefwisseling ben getreden n.a.v. brieven die Johan Polak u vanaf zijn ziekbed heeft gedicteerd of waartoe hij u anderszins heeft geïnspireerd of aangezet. Ook oorlog heeft zijn deontologie.
Het leek mij van mijn kant correct u dit te schrijven voordat de strijd niet tussen u en mij maar tussen Loeb & Van der Velden, de firma die zo heet, en mij, binnen een paar dagen definitief losbrandt.
Exel,
jeroen brouwers