Het beeld van een maatschappij waarin de verschillende systemen elkaar aanvullen, maar ook aan elkaar strijdig zijn. Zulke systemen zullen elkaar raken, maar tegelijk elkaar mijden. Zoals bomen in een bos. Hoezeer ook de takken in elkaar grijpen, geen twee takken die elkaar raken, geen twee blaadjes.
Elk blaadje hoort aan slechts één boom.
Elk mens hoort tot slechts één systeem. In zijn strijd tegen de omringende systemen is hij een gelukkig mens. Een bewogen mens. Een rechtschapen mens.
Zijn ongeluk begint daar waar hij een persoonlijk systeem gaat ontwikkelen en dat zijn geweten noemt. Ook dit persoonlijke systeem zal met de andere systemen in strijd zijn, maar anders dan bovengenoemde strijdige systemen die elkaar verdragen omdat zij door verschillende personen worden verdedigd, raakt het geweten met minstens één systeem slaags, omdat er iemand is die beide systemen vertegenwoordigt.
Een geweten vertelt je dat je moet doen wat je niet doet.
Een geweten dat is iets waar je niets aan hebt.
Wat is macht?
‘Eén mens is niet veel sterker dan een ander’, Hobbes.
Macht heeft iemand die beschikt over de mogelijkheden van een ander.
Of in termen van dit verhaal: hardware. Iemand die hardware tot zijn beschikking heeft, heeft macht. Waarom? Omdat veel mensen 't liefst maar één mogelijkheid hebben.
Een huis met een dak dat opgekruld is van de droogte: zo licht is dat dak. Zo licht kan alleen een dak zijn als het een maquette is, of een kunstwerk, of een kerk, of een mens, hetzij man of vrouw, die een hoed draagt.
Zij draagt een hoed uit 1939, een witte hoed. Veel mensen bestaan niet meer, alleen hun beeld en daarom noem ik het. Maar hard maken kan ik het niet.
Een slappe krul, een buiging of een peul. De planten met hun kromme vormen. Hoe zwak ook, ze bestaan en brengen vrucht voort.
De theepot heeft een tuit om de vloeistof soepel als een golf in het kopje te storten. De schenker brengt de pot in horizontale toestand en beëindigt daarmee de stroom.
Wie schenkt thee?
Wie de theepot in zijn hand heeft, schenkt thee.
Zoals het snijpunt van een schaar door het papier schiet. Zo licht.
Het strand zoals dat, naar de horizon, smaller wordt, en witter.
*
Yvonne en ik. Men ziet ons op weg naar Parijs; naast elkaar in een coupé, tegenover een reproductie van twee roze harten, een reproductie van een schilderij. Gaat in vele treinen mee, ik had het tenminste wel 's eerder gezien, ergens. Mijn bewering dat wíj dat waren accepteert ze, nadat ze het ding even over haar schouder had bekeken, met een glimlach, maar ze vindt het een ‘afschuwelijk plaatje’. Ik ook, maar ook een lelijk schilderij heeft het recht van bestaan - als het er eenmaal is. Blijkbaar.
Zonder te stoppen rijden we de kleine stationnetjes voorbij plus de mensen die daar op de perrons staan te wachten, smal en hoog als potloden - door Lorentz' ruimtecontractie, zo verbeeld ik mij in mijn superieure vaart.
Yvonne heeft haar blote benen over elkaar geslagen. Sigaret door de rook waarvan ze het landschap observeert, tenminste dat lijkt zo, ze denkt aan heel andere dingen. Mijn vrouw. Mijn wettige vrouw. Mijn wettige vrouw denkt na. Haar gedachten dwingen haar d'r sigaret halverwege uit te doven.
Aan het Gare du Nord wordt ze afgehaald door haar relatie, een gebrilde jongeman die ik niet versta. Zij wel. Hij neemt de koffers van mij over, ik ga echter niet mee in de auto.
‘Lieve schat, je hebt de naam van het hotel en het adres. We zien elkaar vanavond.’
Op het moment dat ze in de auto stapt en de rok onder zich gladveegt, wuif ik. Haar snelle blik, achterom, ziet me niet en weg rijden ze.
Van school herinner ik me een boekje, Voyage en France, en uit dat boekje precies één zin, de slotzin van hoofdstuk 1, als onze gids, aangekomen op het Gare du Nord, en uitgestapt op straat, zich afvraagt wat hij nu moet gaan doen. Waarheen moeten we ons nu begeven? Laten we de menigte volgen, zegt hij, la foule. Altijd goed. La foule ne se trompe jamais.