De Revisor. Jaargang 6(1979)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 2] [p. 2] [Nummer 5] H.H. ter Balkt Waar de burchten stonden en de snoek zwom I Een sneeuwlaag over de jaren op 't tegeltableau van de velden, jagers en boeren onder loodglazuur. De hoogspanningsdraden zijn barsten. In een kring van dichtslaande deuren liggen de akkers waar de poorten stonden. De torentjes met blauwe leien vielen in achttientweeëntwintig om en de slotgracht knakte de graat van Methusalem de legendarische; zijn jas in kamoeflagekleur loste op in de opdrogende slotgrachten rondom de leien. Aan tegelwanden, snoekgroen, in de hoeven met stenen van de burchten gebouwd, staan zijn graten op de plattegronden en gravures van de kastelen. Op de tegels bevroren vissers en jagers, ruiters oud als uranium. Loodglazuur, insnoering loerde op de aan alle haken ontsnapte, tot de dag dat de gracht als een kist sloot het deksel met de breedte van zijn schubben met hierogliefen donkerder en donkerder en zijn woeste roem uiteenviel in lijntjes van ruiters en paarden stilstaand op de bruggen voor de burchten. [pagina 3] [p. 3] II Wagens, houten wagens al zolang weggereden, niet meer te zien Ook in die lijst woei de vrieswind maar alles was zoveel eenvoudiger Het vlonder groen als een snoeksrug kraakte gewoon onder de wielen En alle koetsen kwamen altijd terug Die niet terugkeerden waren verzonken, gewoonweg verzonken De torentjes als een eikeldop van de burchten waren de bakens voor het hogere en het lichtende De dingen waren geregeld; het was juist dat er jagers en kleine vissen bestonden Eeuwenlang ontwaakte de avond stipt op tijd, en wierpen de snoeken met het uiterlijk van disc-jockeys zich flonkerend op hun horigen Daarna kwam vuur, zonk de landadel gehoorzaam als 't koperen gewicht aan het klokmechanisme. De dagen schuifelden als dronken voerlui voorbij de lissen en de neergehaalde bruggen En hij ziet ze niet langer, verzonken torens, ondergestoven vissen, gezonken wagens en vlonders, de opspringende snoek in zijn lichtjaren ver meer III Een hooiwagen staat bij opdrogend water. Inklinkend, inklinkend. Op de weg krimpt het paard en bij 't water de hazelaar (inkrimpend, inkrimpend). Van de hooiwagen klimt de visser, bij elke stap kleiner, kleiner en kleiner. Hier was ooit water! Hier zwom de groene snoek breed als een paard-en-wagen. De snoek noch de visser, de visser noch het paard, het zand noch de wagen. Elkaar ontmoetend worden éen korrel zand snoek, visser en water. Vorige Volgende