| |
| |
| |
F.L. Bastet
Beste Stan
Drie onbekende brieven van Louis Couperus
Behalve de brieven die Louis Couperus in de loop van bijna dertig jaren aan zijn uitgever Veen schreef, zijn er van zijn hand maar betrekkelijk weinig aan anderen bewaard gebleven. Van dat kleine aantal is het merendeel bovendien niet erg belangrijk. Er zijn maar enkele brieven aan particulieren bekend die hetzij voor zijn biografie en psychologische ontwikkeling, hetzij voor de kennis van de achtergronden van zijn boeken meer dan middelmatig interessant zijn. Bij deze stand van zaken is elke ‘vondst’ van tot nu toe ongepubliceerde brieven de moeite waard.
Couperus' lievelingszuster Trudy (Geertruide Johanna, 1856-1923) woonde jaren lang in Indië. Van de vele brieven die hij met haar gewisseld heeft is vrijwel niets bewaard. Zij is in 1877 te Batavia getrouwd met G.J.P. Valette (van 1902 af De la Valette), die anderhalf jaar ouder was. In 1878 kreeg dit echtpaar een dochtertje, Constance. In de familiekring werd het meisje Stanny genoemd. Stanny de la Valette en Louis Couperus waren dus nichtje en, slechts vijftien jaar oudere, oom.
Deze Stanny (1878-1966) is later tweemaal getrouwd geweest, eerst met Fritz Biberle, vervolgens met Boudewijn Nierstrasz. De dochter uit haar eerste huwelijk, mevrouw Carla Biberle, is nog in het bezit van drie brieven die Couperus in 1896 en 1900 aan haar moeder Stanny geschreven heeft. Het zijn zelfs aardige brieven, die het verdienen aan de vergetelheid ontrukt te worden.
Couperus moet zijn nichtje hebben leren kennen en waarderen tijdens een verlofperiode van de Valette's te Den Haag in 1896. Zij was toen achttien en Couperus kon goed met haar praten. Hij heeft duidelijk sympathie voor haar opgevat.
In de vroege lente van dat jaar was hij zelf met zijn vrouw uit Rome teruggekomen. Tot eind juli bleef het echtpaar bij papa Couperus in het ouderlijk huis, Surinamestraat 20, om daarna in augustus voor enige tijd zijn intrek in Pension Boelen te nemen, Javastraat 70. Couperus schrijft op dat tijdstip aan Metamorfoze en wel aan het derde boek, Het boek van Nirwana, gedateerd juli-december 1896. Tijdens het werken hieraan leest hij er Stanny uit voor. De in december uit Parijs aan Stanny gestuurde brief zinspeelt op deze voorlezingen, en fixeert het ogenblik van voltooiing exact in de eerste week van december 1896.
Van eind september af logeerde het echtpaar te Parijs in het Pension Deviès, 18 Rue Châteaubriand. Het tweetal ging blijkbaar nogal eens uit, naar de comedie en naar het Louvre, zij bezochten tentoonstellingen en maakten Téodor de Wyzewa visites. Het pension, met zijn zuidelijke bewoners, is niet erg goed verwarmd: een haardvuur dat niet eens altijd brandt, meer is er niet! - Maar we laten de auteur nu liever zelf aan het woord.
| |
Parijs 18 Rue Châteaubriand 6.12.96.
Beste Stan.
Schrik niet als je een epistel van me krijgt: heel lang zal het misschien ook niet worden: je weet mijn epistolair talent is luttel! Dat ik het woord tot je richt, is puur egoïsme: mijn geheime berekening is, dat... je me misschien wat meer bladzijdjes zal zenden dan ik je zend, en dat er zoo iets als een correspondentie tusschen ons geweven worde...! Laat me eerst beginnen met je veel liefs toe te wenschen voor 97 - en ook aan allen, die je lief zijn! [Dit lijkt wat vroeg, op 6 december al, maar de brief ging naar Indië.] En dan... wat verder? De stof ontbreekt me niet: integendeel, ik weet niet waarmeê te beginnen. Over het weêr, dat hier zacht en mild, maar regenachtig is? Over de Spanjaarden en Portugeezen van ons pension, waarmeê we op een zeer beminnelijken voet zijn, zonder verdere diepgang? Over onze ijskom aan Willy, die denkelijk gekaapt is? [De kom was gestuurd aan een broer van Elisabeth, Willem Baud (1874-1953), in de familiekring Willy genoemd. Het voorwerp is blijkbaar zoekgeraakt.] Over Hamlet van Mounet-Sully, en Marguerite Gautier van de groote Sarah? Over je ideaal, John Jacobson, die trouw in de Louvre studeert en heerlijk met ons schilderijen ziet? [De beroemde acteur Jean-Sully Mounet (1841-1916) had al in 1866 triomfen gevierd met een eerste Hamlet-opvoering. Sarah Bernhardt (1844-1923) speelde sedert 1881 in La Dame aux Camélias. De schilder J.J. Jacobson, in 1867 geboren, moet Couperus gekend hebben uit de tijd dat hij in Scheveningen werkte: 1890-1893; hij heeft zich in 1899 definitief in Parijs
| |
| |
gevestigd.] Over Roger-Male, la Comtesse de Beausacq en de Wyzewa's, waar we visites maakten? Over Mevrouw Hartsinck, die hier denkelijk met dochters, hondjes en koffers in Januari arriveert? [Couperus' relaties met Téodor de Wyzewa zijn bekend genoeg. Over de twee eerder genoemde personen is niets te vinden. Aan de te Arnhem wonende Mevrouw E.C.M. Boon Hartsinck - Van Valkenburg (1845-1929) had Couperus een maand eerder door Veen een presentexemplaar van zijn Flaubertbewerking De verzoeking van den H. Antonius laten sturen. In 1895 had hij te Rome ook al het gezelschap van haar en haar dochters genoten.] Over Ram, die me schrijft, dat hij geheel genezen is (hij is soms optimist)... [Van ernstige ziekte van Couperus' vriend Jhr. J.H. Ram was tot nu toe niets bekend. Couperus heeft hem door zijn uitgever eind september van Parijs uit enkele van zijn boeken laten zenden, vermoedelijk om Ram tijdens diens ziekte, die hij te Zeist bij zijn ouders uitvierde, ook zonder zijn lijfelijke aanwezigheid wat bezig te houden.]
Beste meid, in deze stijl kan ik doorgaan. Als je hier zat, bij ons - het zoû heel goed zijn voor de állerlaàtste touch van je educatie - áls je hier was - zouden we over dat alles kunnen babbelen en over nog veel meer. Om je nu van dat alles wat te schrijven, en ook met zulke bleeke inkt, als ik op het oogenblik bezit... dat gaat niet. Ik vergeet nog iets: over Metamorfoze. Wat was het gezellig je dat voor te lezen en wat luisterde je lief toe! Ik ben nu aan het einde van het Derde Boek, en de scènes met Hélène zijn voor Hugo gedaan: poor boy! Je ziet dus wat we te praten zouden hebben, als je hier was: het zij liggende op den grond of in eene familie-sponde; dan natuurlijk met Mama en Betty erbij! Hoe gaat het jullie? Heeft mama het huis al omgetooverd tot een palais enchanté en zijn onze logeerkamers in orde. Telegrafeer dan, dan komen we. [Daar hierna blijkt dat Couperus volstrekt geen geld had, is dit kennelijk ironisch bedoeld.] Die goede snoes Jeanne, die ons absoluut hebben wil! [Jeanne was de moeder van Elisabeth, Johanna Baud-Steenstra Toussaint (1844-1927), in Indië wonend bij haar zoon. Couperus loopt hier vooruit op zijn uiteindelijk in 1899/1900 toch gerealiseerde Indische reis.] We zouden wel willen, maar voor de overtocht, beste Stan, zouden we een katterige f 3000. - baar geld moeten hebben... en dat is er niet! Zeg dat eens aan mama Jeanne!
Wat vreeslijk is dat van Lankester! [?] Was mama Jeanne daar in huis, toen hij stierf? Mama schrijft weinig in den laatsten tijd! Je zal zien, dat wij niet eens weten wanneer Willy komt! [Met verlof naar Nederland.] Heb je haar erg veranderd gevonden? Schrijf mij eens een beetje van alles, dat we jullie niet heelemaal vergeten. Je weet niet wat een gezellige souvenirs we hebben van ons sejour in de Surinamestraat! Zeg aan Mama, dat we die 2 maanden nog altijd zeer apprecieeren, om al de gezelligheid, en ook om de innigheid van de groote Verzoening en de Renaissance van de Sympathie! Ik vind dit prachtig gezegd. Als je het maar lezen kan, want mijn handschrift en dan die inkt! Enfin, doe je best. [Welke familievete hier bijgelegd is, kan niet meer worden vastgesteld.] Vond Willy de jurken mooi! Gelukkig, dat diè tenminste zijn gearriveerd. Onze arme ijskom...! Betty heeft nog hoop, maar ik niet meer...
Stan, ik krijg het koud. Ik heb het vuur nog niet ontstoken - we branden als richards, niets dan hout, en ik zit je te schrijven, in Bettys oude fluweelen langen jas, die bevallig over mijne schouders heen drapeert, met een Medicis-kraag! Wij noemen die jas het ‘oude warme vel’! Mijn handen verkleumen! Ik schei uit. Antwoord mij eens met een meer coherent epistel, dan het mijne is. Zoen de familie voor ons rond, behalve papa, gedenk die op andere wijze! Wees verzekerd, dat wij beiden heel veel van je houden en dikwijls aan je denken als de lieve, gezellige meid die je bent! Yours van harte
Louis
Verbeeld je: Betty leest mijn briefen lacht me uit: omdat ze het een zoo weinig interessant epistel vindt! Nota bene: ik schrijf ten minste epistels - interessant of niet - zij heelemaal niet!...
We zijn hier op een expositie van Sarlouis geweest: Nero en Agrippa, een immens stuk, maar zoo brutaal humbug-achtig geklodderd, dat het afschuwelijk was! Maar hij bekent zelf, dat hij schildert pour épater Ie bourgeois en om rijk te worden! Hij heeft zijn haren laten knippen, op raad van John Jacobson! [Léonard Sarluis (1874-1949), de symbolistische schilder, moet Couperus uit zijn Haagse tijd, voor hij zich in 1894 te Parijs vestigde, gekend hebben.]
In de nazomer van 1898 kondigde Couperus zijn uitgever aan dat hij begin 1899 inderdaad toch naar Indië dacht te gaan. Daar Elisabeths moeder zo op deze reis blijkt te hebben aangedrongen, heeft zij misschien toen ook wel in de ontbrekende middelen, af althans in een deel daarvan, voorzien. ‘Of de litteratuur er baat bij zal vinden, weet ik echter niet...’, schreef Couperus aan Veen. In februari 1898 deelde hij, nog van Den Haag uit, mee dat hij prepareerde ‘een groote pension-roman, maar moet er eerst nog veel over denken: ik hoop dien in Indië's blauwe bergen te schrijven’. Het zou Langs Lijnen van Geleidelijkheid worden, door hem in Indië in recordtijd neergepend. Tijdens het schrijven eraan maakte hij al plannen voor het tweede boek, De Stille Kracht, dat geheel in Indië is geconcipieerd, zij het niet voltooid.
In het eerste hoofdstuk van Oostwaarts heeft hij hier in 1921 over geschreven: ‘De tweede maal, dat ik naar Indië trok, was ik getrouwd en in de dertig. Mijn broeder was er assistent-rezident, mijn zwager was er rezident, mijn neef was er generaal en legercommandant; aan den gouverneur-generaal Van der Wyck was ik verwant. Mijn schoonmoeder woonde er: wij gingen er heen, mijne vrouw en ik, als toeristen om de familie eens te bezoeken, om het lokkende land weêr te zien; ook mijne vrouw had hare kinderjaren op Java, op Deli zelfs doorgebracht’. En: ‘Wij bleven er een toeristen-jaartje, logeerden bij de hooggeplaatsten en doorleefden veel moois en
| |
| |
gezelligs. Met dankbaarheid herdenk ik, dat ik, logeerende bij mijn zwager de la Valette, rezident van Tegal en later van Passoeroean, door den blik, dien hij mij liet slaan in de psyche der hoogere ambtenaren, een boek als De Stille Kracht heb durven schrijven, hoewel het mystische element er in niet zijn invloed was. Ik had nooit dit boek kunnen ontwerpen als ik zijne voorlichting had moeten missen. Nu kon ik, door het vele wat hij mij vertelde, mij voorstellen, hoe een rezident, hoofd van gewestelijk bestuur, zich voelen moest, zoo hij een persoonlijkheid was.’
Deze laatste bekentenis heeft hij in 1899 ook Veen al gedaan, in twee brieven van 9 september en 16 october 1899: ‘Ook heb ik zeker het plan een Indische roman te schrijven uit de ambtenarenwereld, en mijn zwager, de heer Valette, Rezident van Passoeroean, en die zeer veel van litteratuur houdt en vroeger ook wel eens geschreven heeft, zal mij helpen aan alle gegevens, die ik noodig mocht hebben’. - ‘Ik ben nu begonnen aan mijn Indischen roman uit de ambtenaarskringen, die ik - onder ons gezegd en gebleven - schrijf onder auspicien van mijn zwager, de heer Valette, die mij als rezident kan controleeren dat ik geen blunders maak’.
In februari 1900 was het boek echter niet af, de misleidende ondertekening ten spijt. Couperus heeft het pas in april te Nice voltooid, zo is uit de correspondentie met Veen gebleken. Hij had, schreef hij op 27 maart 1900, in Indië ‘zoo gesufd en gesoesd’, en schoof dit ‘op rekening van de zon van Java. Die van Nice laat een mensch meer leven’. Nice trekt hem aan, en op 12 april deelt hij mee: ‘Wij denken ons met Oct. alhier te vestigen en hebben een klein, maar aardig appartement gehuurd...’
De tweede bewaarde brief aan Stanny toont ons de auteur die dan, in dat najaar, te Nice juist bezig is zich te installeren. Hij heeft een vrij vervelende Hollandse zomer achter de rug: Elisabeth is voortdurend niet in orde geweest. Het klad van De Stille Kracht heeft Couperus ditmaal zelf in het net moeten overschrijven. Elisabeth is zo nerveus dat zij zelfs het jonggetrouwde echtpaar Veen niet behoorlijk ontvangen kan. Haar benen doen het niet. Eind juli schrijft Couperus: ‘Mijn vrouw loopt iets beter, maar is erg neêrslachtig en heeft melancholieke buien; wij toeren maar veel, gisteren Voorschoten om: dat doet haar goed.’ Elisabeth wordt behandeld met ‘suggestie en hypnose’ en vindt daar baat bij.
Via Wiesbaden en Baden-Baden reist het echtpaar in augustus naar Lausanne. Daar woont een tante van Couperus, Marie Taets van Amerongen-Riesz (1832-1908). Zij was een dochter uit het tweede huwelijk van zijn grootmoeder Catharina Couperus-Cransen, en speelt in de brief zoals wij zullen zien een grappige rol. De Rooms geworden tante moet wel voor een goed deel model gestaan hebben voor tante Thérèse uit Van oude Menschen, de Dingen die Voorbijgaan. Tante Marie woonde te Lausanne bij haar dochter, die jong weduwe was geworden. De brief van Stanny waar in de eerste regel sprake van is, is niet bewaard gebleven.
| |
Villa Jules. Avenue St. Maurice Nice. 17.X.'00.
Beste Stan.
Het is stilstand in huis, en ik profiteer er van om je gezelligen brief te beantwoorden. Wat hebben jullie den laatsten tijd een getob gehad met ziekte en allerlei narigheid. Betty is veel beter: verbeeld je, het was geen rheumatiek, maar het waren zenuwen; van louter nerfjes kon zij niet loopen, de arme doedel; wij hebben als richards een maand lang maandrijtuig gehad, met vasten koetsier en edel ros, en in Den Haag door wind en weer getoerd. En nu zitten wij hier: Betty nu en dan nog nerveus, verleden zelfs een attaque van die beroerde koorts weêr gehad, maar we hebben alle hoop dat het klimaat van Nice haar genezen zal. O, Stan, het is hier verrukkelijk die zachte zon, die blauwe lucht, om ons heen bloeiende boomen, oleanders en mimosa en nu, 17 Oct, gaat onze propriétaire [Madame Arbogast] haar tuin beplanten met viooltjes, en gras zaaien. Want 's zomers is het hier wat dor, men zegt echter delicieus weer zoodat wij hopen 's zomers hier ook te kunnen blijven (Ik schrijf op mijn knie, van daar het grillige schrift). Wij hebben een allerliefst appartement, in een keurig huis, bien habité, 2 generaals, et puis 1 baron et 2 baronnes; une des baronnes est la baronne du baron, et l' autre baronne c'est tante Marie van Amerongen!!! Want ze logeert bij ons en deelt nog onze huidige misère. Want onze meubels zijn nog niet aangekomen, en onze tapissière (je weet dat is een groote verhuiswagen: pardon, als je het wist!) zwerft ergens bij Lugano en kan niet verder, om de overstroomingen bij Genua, die verschrikkelijk zijn geweest. En nu zitten wij hier, een rijk tapijt onder onze voeten (groen op groen, distel patroon) maar aan een keukentafel en op stoelen geleend van de propriétaire. Slaapkamer ameubelement moesten wij koopen en ook batterie de cuisine: wij slapen dus en eten al heel comfortable en lekker, maar niets is verder af: een plafond wordt nog overgeschilderd, gas moet nog worden aangelegd, etc, etc. Daarbij gaat alles
heel langzaam, want iedereen heeft tijd in Nice, niemand haast zich, en alle werklui flaneeren den halven dag in de zon en aan de zee, en genieten la joie de vivre, maar die luchtige levensopvatting maakt, dat we wel een paar maanden noodig zullen hebben om geinstalleerd te zijn.
Tante Marie is heel gezellig, een dot van een mensch; zij is Roomsch geworden en wel wat verloren in allerlei devote praktijken, met abbé's etc. maar we laten haar daarin natuurlijk geheel haar gang in gaan; en hoewel we haar in sommige opzichten wat bekrompen vinden geworden - ze is bijv. Anti-dreyfussard -, is ze gezellig, en lief; en helpt Betty met alles. Ze vindt echter dat wij veel te veel geld uitgeven en noemt Betty dan op goedkoope adressen van slagers en kruideniers, en Betty wil niet, want die is bang voor goedkoope victualiën. Tante is erg zuinig - trouwens ze heeft bijna niets
| |
| |
en ze geeft de helft nog weg aan de abbé's en de kerk - en we hebben verleden vreeslijk gelachen, toen ze zeide, heel ernstig: ik leef van niets: ik dejeuneer, met 2 bananen!! In volle ernst! Ja, het is hier verrukkelijk en ik heb alle hoop dat Betty weer geheel de oude zal worden. Ze geniet van haar eigen huis, hoe onvolledig het ook nog is, en met onze meid, Aline, - die 2 jaar bij Will v. Lawick heeft gediend in Lausanne, en die met tante Marie uit Lausanne is meê gekomen - is een nieuwe schitterende batterie de cuisine gekocht. Aline kookt heerlijk. [Will was de dochter van tante Marie, douairière Wilhelmina van Lawick.]
Daar verschijnt juist de behanger, en somptueuze gordijnen worden uitgekozen... Stan, we geven hopen geld uit, het is wanhopig, maar dit moet nu alles duren voor het leven. Beste kind, zoodra we eens aan iets anders denken dan aan onze eigen meubels en gordijnen, zullen we iets aardigs uitkiezen voor jullie huis: ik denk iets van de potterie St. Juan, maar we moeten eerst zien of we dat betalen kunnen; mooi, maar duur! En wat zeggen jullie van mijn Indische roman? Schrijf mij eens de Passoeroeaansche kritiek erover. Wanneer trouwen jullie nu? [Hier toont Couperus, die dikwijls voorgaf niets om kritiek te geven, dat hij toch nieuwsgierig is naar de ontvangst van zijn boek.] [Het huwelijk van Stanny met Fritz Biberle was aanstaande, vandaar ook Couperus' voorzichtige aanstalten tot een huwelijkscadeau in de vorm van een stuk ceramiek.]
Ik zou het zoo gezellig vinden jullie allen hier eens te zien, wie weet, papa en mama later, gepensioeneerd op een half zindelijk pensioen; het is hier toch veel heerlijker dan in Holland. Wij hebben een afschuwelijke zomer gehad in Holland, regen, mist, wind. En nu herleven wij in het zonnige azuur van la Côte d' azur le littoral enchanteur etc etc.
Beste Stan, Betty roept mij om te beslissen omtrent de gordijnen in de eetkamer, mauve irissen op zacht groen fond. Zeg aan mama, dat de Style moderne al vulgair is geworden; in Den Haag is ieder klein koekbakkerswinkeltje al met een façade Style moderne!! Niet nemen. [Hier toont Couperus zijn groeiende afkeer van de Art Nouveau, die hij spoedig ook in Veens boekbanden niet meer zal waarderen.] Wij hebben veel bij Van Deurse laten maken [beroemd Haags adres, dat ook in de brieven aan Veen voorkomt, als ‘Den Heer Van Deurse Meubelmaker en Antiquaire, Molenstraat. Den Haag’], en hebben hier mijn kamer, hall en eetkamer, oud-Hollandsch; boudoir is empire en Louis XIV door elkaâr, slaapkamer is een beetje comfortabel Engelsch, als je wilt. Zeg aan mama: geen style moderne! Adio, adio
your Louis
De gordijnen, die mama ons gaf, zijn als ‘velum’ opgehangen en scheiden de corridor in tweeën op de meest karakteristieke wijze!!
De brief mag misschien niet erg diepzinnig zijn, maar geeft ons toch een goede indruk van Couperus' gemoedsgesteldheid en belangstelling in het dagelijks leven van Nice, zijn nieuwe woonplaats. Veel bronnen die ons iets vertellen over de aankleding van zijn huis hebben wij niet, en ook daarom is de tekst toch wel aardig als schildering van het decor waartegen wij de schrijver zien op het ogenblik dat hij aan De Boeken der Kleine Zielen zal gaan werken. Deze tetralogie is vooral geschreven omdat Couperus in korte tijd veel geld moest verdienen. Zijn kas was totaal leeg. De Indische reis, en daarna op de koop toe nog de inrichting van zijn woning in Nice, hadden zijn financiën ernstig geweld aangedaan. In de derde brief zullen wij zien hoe de schrijver over zijn nieuwe werk peinst, zonder dat hij nog precies weet wat dat zal gaan worden.
Met de publicatie van de twee uit Indië meegebrachte romans maakte Couperus begrijpelijke haast. Ook Van Hall en Veen drongen aan. Beide werken zouden in de loop van de zomer eerst in afleveringen in De Gids, en nog hetzelfde jaar ook in uiteindelijke boekvorm verschijnen: Langs Lijnen met een Style Moderne band, die Couperus niet bewonderde. Deze stroom van publicaties betekende een vloed van drukproeven. Het werd de schrijver bijna te veel.
Zijn derde en laatste brief aan Stanny is literair beschouwd eigenlijk wel de aardigste. Dit epistel verduidelijkt de agonie van de afgelopen zomer, vat de ellende als het ware samen en laat ons daarna Couperus zien in luchtige beschouwing van een zijner ‘onzedelijkste’ romanfiguren, de residentsvrouw Léonie vaan Oudijck.
| |
Nice. Villa Jules Avenue St. Maurice. 20.XII.'00.
Beste Stan.
Gisteren je gezelligen brief ontvangen, vandaag antwoord! Wat zeg je ervan? Het doet mij pleizier, dat de Stille Kracht je zoo bevallen is! En papa? Ik had hem gaarne het manuscript laten lezen [in verband met Valette's aandeel in de tekst], maar Van Hall en Veen hebben mij om beurten voortgezweept, tot ik dol werd en de roman - niet eens overgeschreven want de secretaris - Betty - was ziek, gedrukt is geworden naar mijn onleesbaar manuscript tot wanhoop van Van Hall, Veen, alle zetters, en mij, die de onmogelijkste proeven te corrigeeren kreeg! En dat allemaal in het buitenland, Lausanne en Baden, zoodat ik half gek werd bij iedere post. Enfin, dat is nu geleden! Maar dat opgezweep is niet dienstig; als het kalmer gaat verbetert men nog hier en daar en nu gingen rezidenten, raden-ajoes, Léonie en Eva etc etc, rts!!... de wereld in, zonder omkijken hoor, ieder met een schop achter hun derrière (De derrière van Léonie heeft in Holland veel bekijks en hoofdschuddens veroorzaakt!!!) Enfin, ik ben blij, dat het boek, met zoo een bliksemsnelle geboorte, niet slechter is geworden dan het is, hoewel papa-auteur er vele slapheidjes in weet... Het heeft nog al succes in Holland, meer dan de Lijnen, die ze wel erg gelezen, besproken, beschreven hebben,
| |
| |
maar altijd zeggende, dat het een immoreel boek voor de huiskamer was. Daar ben ik het ook meê eens, maar de ‘huiskamer’ is mij zoo een antipathiek vertrek, dat ik er gedecideerd niet voor schrijven wil.
Ik heb niets gelezen uit Indische couranten: kan je mij die Indische kritieken niet eens zenden; toe, doe eens je best (Locomotief, Soerab. Cr. en Bat. couranten); schrijf eens wat briefkaartjes of ze er ook nummers nog van hebben: Louistje weet van niets! Veen schijnt ook geen Indische bladen te ontvangen.
En Nice is heerlijk, bijna te heerlijk, want je droomt hier weg in zon, zalige lucht; daarbij eten we heerlijk door middel van onze tali-birò (blauwe koord = Aline) [grapje voor cordon bleu in het Maleis]; zoodat het leven is eén zacht materialisme, met alleen deze wroeging erin dat noch Betty noch ik iets uitvoeren dan eten, flaneeren, en nog eens flaneeren en eten... Oh, Madame, zegt de dokter, en zijn vrouw zegt het hem na: on sort... on sort... il y a le soleil... la mer... bleu... bleu... et on sort... Zeg dat nu na met een vaag gebaar, een vage blik, en je hebt de stemming van een Niçoise flanêrie... Je droomt hier weg. Toch ga ik - als leerling van Zola: nulla dies sine linea - iederen dag voor mijn schrijftafel zitten; de ideeën zijn er wel, maar hand en pen flaneêren en trekken schotsche en scheeve lijntjes, in plaats van sierlijke zinnen te cizeleeren... [Couperus schreef aan Babel, waar hij in october 1900 aan begonnen was. Hij had het zelfs vrijwel voltooid, maar zou Veen eind januari 1901 meedelen dat hij er niet tevreden over was en bezig was het boek geheel over te werken. Deze aarzeling klinkt in de brief aan Stan Valette door. Vermoedelijk dacht hij toen echter ook al na over de te schrijven grote familieroman, die hem namelijk zou moeten helpen een forse lening bij Veen à f 5000, - af te lossen. Het in Nice opgezette huishouden maakte dit noodzakelijk.]
Wij verdedigen ons tegen te veel kennissen, maar het gaat niet: dan komt tante Marie met een Russische dame, dan Mevrouw Scheurleer met een jonge Rumeniër etc etc... [Mevrouw M.S.C. Scheurleer-Heldewier (1830-1902) verbleef in die tijd te Nice in Hôtel Beau Rivage.] Wij binden ons echter niet en beantwoorden eerst nu na 3 maanden eenige visites: en dan excuzeeren we ons door te zeggen: nous sommes des sauvages et nous nous sommes commandés des tuniques en plumes rouges, bleues, vertes - zie je ons zoo à la Hiawatha loopen langs de Promenade des Anglais?? -, we weten niets van beschaafde manieren!!! [Het legendarische hoofd der Irokezen was blijkbaar een familiebegrip. Deze groep van Noord Amerikanen, bestaande uit vijf Indianenvolkeren, werd circa 1560 verenigd in een volkenbond door optreden van het stamhoofd Hiawatha. Couperus als Indiaan is wel een novum.] Zoo vervelend Stan, zooveel kennissen; Betty en Louis willen niet, eten thuis lekkerder dan in het Hôtel, bij Mevrouw Scheurleer, en worden vreeselijke huismossen, in hun gezellige huisje. Daar!
Schat, niet boos zijn dat Betty niet voor je japon heeft kunnen zorgen, maar recapituleer:... de arme doedel is ziek geweest den heelen zomer, kon in Augustus zelfs geen pas loopen, zoodat we de luxe van een maandrijtuig hadden en alleen maar groote toeren deden... Toen in Baden, Lausanne, daar werd ze wat beter... Nu hebben we echter een kleine verzameling chiffons voor jullie; maar het loopt zoo op; we zullen nu deze dingetjes zenden; laat Mama dan schrijven of ze tevreden is, dan doen wij het gaarne meer. Er is eén winkel hier, waar wij, die niet gauw buikpijn krijgen van prijzen, geregeld krom weêr uitloopen... Maar dat is juist de mooiste winkel!! Enfin, we hebben ons best gedaan, voor Menie (geloof ik twee fijne toiletten) [Stans jongere zuster Edmée] voor mama een aardige tour-de-cou, voor op haar bloote halsje, met aiguillettes; alles is Aiglon, goud en aiguillettes! [Rostands L'Aiglon dateert uit 1900 en maakte furore doordat Sarah Bernhardt de hoofdrol vertolkte, in haar eigen theater dat zij in 1899 zelf gekocht had.]
En nu, adio, mijn hand is stijf, mijn schrift onleesbaar, ik embrasseer jullie allemaal. Laat mama - nu wij weêr onze ideeën bij elkaâr hebben, maar eens schrijven, wat wij moeten koopen (want de lijst is nu al een jaar oud!) dan zullen we je het fijnste (behalve uit die eene winkel: 180 fr. een onnoozel gespje) zenden.
Veel charmants aan Fritz [Stans aanstaande], your Louis.
Je krijgt van ons een vaas van potterie - St. Juan!!
Deze drie brieven zijn met charme geschreven en doen het eens te meer betreuren dat van verdere epistels van Couperus aan familieleden vrijwel niets bewaard is. Mevrouw Carla Biberle verzekert dat de correspondentie die hij met haar grootmoeder (Trudy) jarenlang voerde, vernietigd is. Latere brieven aan Stan zijn er ook niet meer.
Dit zeldzame drietal toont ons Couperus als een plezierige oom, onbevangen waar hij zich kon laten gaan, geestig en in een vrouwelijke omgeving zeer in zijn element. Het is geen wonder dat Stanny Valette op hem gesteld was. Zijn brieven aan haar, die toch zoveel jonger was, hebben niets van neerbuigendheid of pedanterie, niets van poseren als groot en beroemd schrijver: eigenschappen die men hem wel eens heeft toegedicht en waar andere auteurs uit zijn tijd soms meer last van hebben gehad dan hij. Een Franse luchtige oppervlakkigheid maakt ook dit proza, dat nooit voor publicatie bedoeld is geweest, aantrekkelijk als een Korte Arabesk of Intieme Impressie. Het voegt een sympathiek facet toe aan zijn kleurige persoonlijkheid.
Stan Valette is in 1966 gestorven. Haar dochter vertelde mij dat haar moeder ook bepaald niet blind is geweest voor Couperus' bijna spreekwoordelijke ijdelheid. Eens logeerde Stan later bij het echtpaar in Italië. Het zal in Florence geweest zijn. In een bar, staande bij de counter, maakte hij onophoudelijk gekheid met de bedienende juffrouw. Hij was bij die gelegenheid gekleed in een van zijn smetteloze chique cos- | |
| |
tuums. Het begon de dienster te vervelen, ze hield haar vinger op de limonadekraan en bespoot Couperus met het gekleurde vocht. Stan herinnerde zich hiervan vooral met verbazing en bewondering hoe welsprekend Couperus toen in het Italiaans vloekte en te keer ging. - Een andere keer liep hij met haar te wandelen. Ineens ging Couperus zitten, haalde een papiertje te voorschijn en noteerde gedurende een paar minuten een en ander. ‘Zo’, zei hij daarop, ‘nu kunnen we weer een week verder leven’. Hij had kennelijk een inval voor een van zijn Vaderland-feuilletons opgeschreven.
Er zijn meer familieherinneringen, ook aan Couperus' vader. Deze doen hier nu echter niet ter zake. We laten Couperus achter in Nice, aan het begin van de nieuwe eeuw en van een langdurige, zeer vruchtbare werkperiode. Tussen de beschreven somptueuze gordijnen, tapijten groen op groen en mauve irissen ontstonden De Boeken der Kleine Zielen. Nooit is, in het vrolijke zuiden, het trieste noorden indringender en met meer visie beschreven dan in dit werk. Geen dag zonder regel: zo heeft Couperus het gecreëerd, in de bezonken rust van zijn ‘huismossen’ - bestaan.
|
|