De Revisor. Jaargang 6
(1979)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |||||||
I Tijd is relatiefZinnen als ‘De tijd gaat snel’ en ‘De tijd kroop!’ geven uitdrukking aan het feit dat tijd een relatief begrip is, althans in onze subjektieve ervaring. We behelpen ons met de gedachte dat er ook nog een objektieve werkelijkheid moet zijn waarin een minuut niet langer kan duren dan een minuut en ook niet korter. Dit echter is de vraag. ‘Einstein merkt op dat uitspraken die met tijd te maken hebben altijd uitspraken zijn over gelijktijdige gebeurtenissen. ... Als ik bij voorbeeld zeg: “de trein arriveert om zeven uur” dan betekent dat: “het aanwijzen van het cijfer zeven door de kleine wijzer van mijn horloge en het arriveren van de trein zijn gelijktijdige gebeurtenissen.” Over deze passage zei de Poolse natuurkundige Infeld dat het de eenvoudigste zin was die hij ooit in een wetenschappelijk artikel was tegengekomen.’Ga naar eind1 | |||||||
II Beeldspraak als objektief ware beweringHet is gewoonte geworden, de natuurkunde de status van de zuiverste wetenschappelijkheid toe te kennen. Chomsky en zijn school doen het uiterste om taalkunde tot een natuurwetenschap te maken, of op z'n minst tot een aan de natuurkunde analoge en gelijkwaardige wetenschap. Maar waarschijnlijk moet het worden omgekeerd: waarheden, ook natuurkundige, zijn afleidingen uit de natuurlijke taal en maken daar als zodanig ook deel van uit: de Relativiteitstheorie volgt rechtstreeks uit een konsekwente analyse van eenvoudige zinnen in de omgangstaal. De taal en de taalwetenschap zijn werkelijk zo universeel als Chomsky droomt. (Het is alleen jammer dat de generatieve theorie op voorhand teveel beperkingen oplegt aan de taalbeschrijving en, inherent daaraan, aan de ontwikkeling van zgn taalintuïties (o.a. ‘taalgevoel’), om dat aannemelijk te maken.) De in de natuurlijke taal verankerde subjektieve beleving, nl. dat tijd snel en minder snel kan verlopen, stemt overeen met een objektieve technische waarneming: ‘het hangt van het standpunt van de waarnemer af hoeveel tijd er verloopt tussen twee gebeurtenissen. Tijd is een relatief begrip.’Ga naar eind2 Wat wij aanzien voor noodzakelijke beeldspraak, b.v. ‘De tijd gaat langzamer’, blijkt voor honderd procent bruikbaar als uitdrukking van een wetenschappelijke waarheid: ‘De konsekwentie van de speciale relativiteitstheorie is dat de bewegende objecten voldoen aan zodanige vergelijkingen dat hun tijd trager verloopt.’ (Curs. van mij.) Op de konsekwenties van deze eenvoudige, natuurkundig ware, omgangstaalzin ga ik nu niet in. Ik overzie ze ook niet goed. Maar de zin stimuleert me, me af te vragen of het geen tijd wordt voor een Absoluutheidstheorie, die tot de conclusie leidt dat er een absolute norm is gelegen in de waarnemer, het subjekt, meer in het bijzonder in zijn natuurlijke taal. Een aantal faktoren wijst in die richting. | |||||||
III Gemanipuleerde tijdNiet alleen natuurkundigen en taalkundigen zijn door de Tijd gebiologeerd, ook dichters. Hoezeer subjekten de tijd ervaren als wisselend in snelheid, zelfs als iets dat men zelf beïnvloedt, ‘manipuleert’, blijkt uit Hooft's beroemde strofe: Geswinde grijsart die op wackre wiecken staech,
De dunne lucht doorsnijt, en sonder seil te strijcken,
Altijdt vaert voor de windt, en ijder nae laet kijcken...
Voor ijder een te snel, hoe valtdij mij soo traech?
en nog eens extra uit het schitterende etymologische slot: Maer 't schijnt verlangen daer sijn naem af heeft gecreghen,
Dat jck den Tijdt, die jck vercorten wil, verlang.
| |||||||
IV Rudy Kousbroek mechanicusHeel wat meer verwarring, meer relativiteit ook, treft men aan in Tijd,Ga naar eind3 de gelijknamige hedendaagse classic van Vasalis (Huygens Prijs); het is overbekend uit de na-oorlogse school-bloemlezingen, en het kreeg in 1967 een - vernietigend bedoelde - kritiek van Rudy Kousbroek (P.C. Hooft Prijs), die naar mijn stellige overtuiging zo onevenredig diep onder de indruk is van de Franse Cultuur omdat de Fransen zo goed | |||||||
[pagina 38]
| |||||||
Frans kennen. Veel beter dan de Nederlanders. Maar ter zake. Afgezien van zijn slordige argumentatie, waarover straks, maakt Kousbroek in genoemde bespreking een boeiende fout. Hij zegt: ‘De begrippen snel en langzaam zijn afkomstig uit de mechanica van beweging’. De begrippen snel en langzaam echter zijn gewoon afkomstig uit de natuurlijke taal, ze bestaan onafhankelijk van de mechanica en worden feilloos gehanteerd door kleuters. Voorzover de huidige kennis reikt zijn het taal-universalia. Zoals ik zei, ook voor natuurkundigen zijn zinnen in de natuurlijke taal de uitdrukking van de onuitgesproken vooronderstellingen waar niemand aan ontkomt. Het uitzonderlijke van Einstein ligt óók in het feit dat hij dat met zijn ‘eenvoudige’ volzin uitdrukte. De kritiek op Vasalis' ‘Tijd’ luidde een kortstondige polemiek in die ik straks beknopt zal weergeven. Tot een gelijk, een vergelijk of een oplossing is het echter niet gekomen. In de hierna volgende taalkundige beschouwing zal ik laten zien hoe dat komt. | |||||||
V Een dichterlijke fout?Op 1 juli 1967 schreef Rudy Kousbroek in het (nog niet met de NRC gefuseerde) ‘Algemeen Handelsblad’ dat Vasalis (wier naam hij overigens in het geheel niet noemt) een onvergefelijke fout had gemaakt (een ‘denkfout’) in de eerste regel van haar vers ‘Tijd’. Die eerste regel had, naar zijn mening, niet moeten luiden ‘Ik droomde dat ik langzaam leefde’, maar: ‘Ik droomde dat ik snel leefde’. Een deel van deze kritiek gaf hij de vorm van een dialoog tussen een schooljongen en zijn leraar Nederlands. De schooljongen merkt op dat ‘langzaam’ in ‘snel’ moet worden veranderd, en staaft dat met een beroep op de context: Het was verschrik'lijk; om mij heen
schoot alles op, schokte of beefde,
wat stil lijkt. 'k Zag de drang waarmee
de bomen zich uit de aarde wrongen
terwijl ze hees en hortend zongen;
terwijl de jaargetijden vlogen
verkleurende als regenbogen...
Ik zag de tremor van de zee,
zijn zwellen en weer haastig slinken,
zoals een grote keel kan drinken.
En dag en nacht van korte duur
vlammen en doven: flakkrend vuur...’
‘Meneer!’ zegt de jongen, ‘dat klopt niet. Het moet omgekeerd zijn.’ Waarop Meneer repliceert ‘Ja hoor eens jongen, als je op die manier begint, klopt er in geen enkel gedicht iets. Je hebt geen gevoel voor poëzie.’Ga naar eind4 Kousbroek veroordeelde hiermee niet alleen de gemiddelde leraar Nederlands, hij was er bovendien zelf helemaal zeker van dat ‘onze nationale dichteres’ zoals hij haar noemt, òf het verkeerde woord had gebruikt, òf de verkeerde context. Hij vindt dit gedicht ‘een voorbeeld van de neiging om het vage, het wollige, het afgezien hebben van verdere inspanning, het onheldere, voor poëtisch te laten doorgaan; de neiging om een mysterie te verwarren met een denkfout’. Ter gelegenheid van Oudejaarsavond schreef Aad Nuis een stuk waarin hij Vasalis' woordkeus verdedigde, zich o.a. beroepend op één van Kousbroek's eigen voorbeelden: ‘leeft een eendagsvlieg vlug of langzaam? Van ons standpunt uit vlug: een heel leven in één dag. Van het vliegenstandpunt uit langzaam: een dag duurt een heel leven, na een heel leven is zij pas één dag opgeschoten.’Ga naar eind5 Deze opmerking kan als volgt worden uitgewerkt: In één minuut ondergaat de eendagsvlieg een groot deel van zijn leven; dus één minuut duurt zeer lang: voor hem is een uur ongeveer drie jaar, waarin vrijwel niets gebeurt in de hem omringende wereld; het leven staat zo goed als stil; ‘zo goed als stilstaan van het leven’ kan men beschouwen als parallel met ‘uiterst traag leven’. ‘Snel’ en ‘langzaam’ blijken dus beide verdedigbaar. Het hangt er, aldus Kousbroek, geheel van af ‘met wie de waarnemer zich identificeert’, waarover z.i. ‘in het meergenoemde gedicht niet de minste twijfel is’. Dit laatste bestrijdt Nuis met de nodige argumenten. Zoals gezegd is geen van de argumenten pro en contra ‘langzaam’ in ‘Tijd’ geheel bevredigend. Er blijven twee standpunten mogelijk, resulterend in twee strijdige conclusies, samen te vatten in de termen ‘snel’ en ‘langzaam’, toegepast op het ‘leven’ van de dromende ‘ik’. Wat ons te doen staat, is: die twee standpunten systematisch uiteenzetten op een manier die duidelijk maakt onder welke verschillende voorwaarden elk van de twee conflicterende conclusies beurtelings ‘waar’ is. | |||||||
VI De metafoor ‘de steen leeft langzaam’Er zijn, om te beginnen, drie punten van belang.
Ik begin met het laatste. De regel ‘langzamer dan de oudste steen’ bevat een impliciete metafoor, nl. ‘Een oude steen leeft buitengewoon langzaam’. Deze zin is eveneens semantisch ‘vreemd’, niet alleen vanwege de combinatie van ‘leven’ en ‘langzaam’, maar ook al vanwege de combinatie van ‘leven’ met ‘steen’. De term ‘leven’ is nu eenmaal gereserveerd voor organismen waartoe stenen niet behoren. Dus we nemen aan dat ‘leven’ hier een metafoor moet zijn voor ‘bestaan’ (dat die restriktie niét inhoudt). ‘Bestaan’ bevat dan de nauwelijks waarneembare verandering van vorm, afmeting, gewicht, kleur etc. van de steen. Een zin die deel uitmaakt van de eerste twee regels van ‘Tijd’ is: ‘Ik leefde langzamer dan de oudste steen’, en deze bevat ook een implicatie, krachtens het feit dat | |||||||
[pagina 39]
| |||||||
zij gemakkelijk aangevuld kan worden met ‘zelfs’: ‘Ik leefde langzamer dan zelfs de oudste steen’; op haar beurt bevat deze zin de implicatie: Een steen leeft langzamer naarmate hij langer leeft. | |||||||
VII Twee strijdige contextenDe - om het zo te noemen - ‘bewegingen’ van de steen, de bovenaangeduide veranderingen zijn nauwelijks of niet waarneembaar, omdat zij zo veel tijd nemen, zij voltrekken zich zo traag; dit rechtvaardigt de metafoor ‘Een oude steen leeft buitengewoon langzaam’. Dit soort van ‘langzaam leven’ hangt direkt samen met het feit dat steen inderdaad oeroud is. Wij weten - het wordt althans aangenomen - dat steen miljarden jaren bestaat; en om zo lang te kunnen bestaan moet steen wel zo langzaam vorm verliezen, bijna niet. Dus, in de steen-vergelijking die Vasalis met haar metafoor maakt, zijn ‘leven’, ‘van vorm veranderen’, ‘zich ontwikkelen’ praktisch synoniem. Voor een adekwaat begrip van het probleem handhaaf ik de beperking dat ‘leven’ tot nader order gekarakteriseerd moet worden als ‘veranderen van vorm’ etc. Gegeven deze beperking lezen we opnieuw: ‘Ik droomde dat ik langzaam leefde,/langzamer dan de oudste steen.’ De informatie die we over de dromende persoon krijgen is nu o.a. de volgende. De persoon schijnt onbewegelijk; iedere beweging van het lichaam, b.v. het opheffen van de hand om iemand te groeten, gewoonlijk nauwelijks een sekonde kostend, duurt honderd jaar. De groei van de lengte van een pasgeboren baby tot die van een volwassene duurt miljarden jaren. Het is duidelijk dat deze persoon langzaam leeft. De context ‘langzamer dan de oudste steen’ en al zijn implicaties en konsekwenties in aanmerking genomen, is de metafoor ‘Ik leefde langzaam’ perfekt. We hebben evenwel ook nog die andere context ‘Alles wat anders stil lijkt schoot op, schokte of beefde’ etc. Gegeven déze context kan de opmerking van de schooljongen gerechtvaardigd worden: De ik ervaart hier hoe een nietig boompje zich ontwikkelt tot een woudreus in enkele minuten, het gehele levende universum schiet razendsnel voorbij, en daar hoort uiteraard ook het leven van de ‘ik’ toe: het opgroeien van baby tot volwassene, dat gewoonlijk twintig jaar in beslag neemt, duurt nu een paar sekonden, wat ongetwijfeld een snelle manier van leven is. Kunnen we met enige precisie de twee in dit vers bevatte tegenstrijdigheden met elkaar verzoenen, of kunnen we ondubbelzinnig aantonen dat één van de twee beweringen onjuist is? Ik denk dat een verzoeningspoging de beste keus is, op grond van de volgende twee feiten: 1. Poëzielezers tot wie ik mij wendde hebben sterk het idee dat beide kwalifikaties, ‘langzaam’ en ‘snel’ op zich verdedigbaar zijn, hoewel het moeilijk is exact de voorwaarden te specificeren die elk van beide kunnen rechtvaardigen. 2. Zoals we zagen, is het mogelijk, aannemelijk te maken dat het leven van de eendagsvlieg kan worden beschouwd als snel èn als langzaam. Het lijdt geen twijfel dat het leven van de eendagsvlieg zeer kort is. Anderzijds moet het dan aantoonbaar zijn dat het ‘leven’ van de oudste steen, dat, vergeleken met dat van de eendagsvlieg uitzonderlijk lang is, óók beschouwd kan worden als zowel langzaam als snel. | |||||||
VIII De relatieve termen ‘snel’ en ‘langzaam’Het lijkt gemakkelijker, te zeggen dat de eendagsvlieg snel leeft en de oudste steen langzaam, dan omgekeerd. Als een ‘aktiviteit’ weinig tijd neemt noemen we dat nu eenmaal ‘snel’ en als zij veel tijd neemt ‘langzaam’. O.a. dient dus de vraag gesteld: Is er werkelijk van dezelfde ‘aktiviteit’ sprake? Voorts moeten we er natuurlijk rekening mee houden dat ‘snel’ en ‘langzaam’ relatieve termen zijn. In zijn inaugurele rede, ‘Relatieve termen’ geheten, bespreekt Simon Dik het onmiskenbare feit dat een kleine olifant groter is dan een grote mier, en hij zet uiteen hoe een grote p kleiner kan zijn dan een kleine q, hetgeen afhangt van de feitelijke waarde van p en q, die tot uitdrukking komt in een substantief. De substantieven ‘mier’ en ‘olifant’ zijn beide subkategorieën van de kategorie ‘dier’, en een mier is een klein dier, een olifant een groot. Dus de keuze van de adekwate adjektieven is afhankelijk van de kategorieën en subkategorieën waartoe de entiteit in kwestie behoort. Op analoge wijze is duidelijk dat een ‘langzame’ p sneller kan zijn dan een snelle q: Een snelle slak beweegt zich langzamer dan een langzame auto, etc. etc. Maar dit feit lost ons probleem niet op, omdat wij te maken hebben met steeds één proces (‘leven’), zich voltrekkend aan één entiteit (de ik, resp. de oudste steen, resp. de eendagsvlieg). Er is dus telkens sprake van één kategorie en één subkategorie waarbinnen zowel snel als langzaam een adekwate kwalifikatie moet zijn. Vanzelfsprekend is ook hier relativiteit in het geding, maar gecompliceerder dan bij de mieren en de olifanten. Die relativiteit houdt in dat er, logisch gezien, twee vergelijkingsbasissen moeten zijn: één voor de kwalifikatie ‘langzaam leven’ en een andere voor de kwalificatie ‘snel leven’. Deze basis moet niet alleen gezocht worden in de tegenstelling snel/langzaam als zodanig, maar in: wat beschouwd moet worden als de. neutrale snelheid, die de neutrale hoeveelheid tijd neemt; een soort van nul-positie. Ik ga er van uit dat de nul positie voor ‘snel’ een andere is dan die voor ‘langzaam’. Met andere woorden: Nul is ongelijk aan nul. Dat is nog eens relatief. | |||||||
IX Twee nul posities voor ‘snel’ en ‘langzaam’Wat nu is de nul positie voor de waarheid van de bewering ‘Ik leef langzaam’? We weten dat een jong boompje honderd jaar nodig heeft om uit te groeien tot een woudreus. Volgens de communis opinio is dit een normale situatie, de neutrale snelheid waarmee bomen | |||||||
[pagina 40]
| |||||||
groeien. We weten ook, dat het heffen van de hand om iemand te groeten minder dan een sekonde kost. Dus, als dit heffen honderd jaar in beslag neemt kunnen we veilig stellen dat we de hand langzaam heffen. Het heffen van de hand neem ik nu als representatief voor leven; d.w.z.: als alle andere bewegingen, funkties, processen en ontwikkelingen van één persoon naar verhouding evenveel tijd nemen als het genoemde handopheffen, dan kunnen we even veilig stellen dat die persoon langzaam leeft, en bijgevolg, als hij niet vroegtijdig sterft, lang moet leven, miljarden jaren. Die kwalifikatie ‘langzaam’ geldt krachtens de nul positie van de ervaring in het dagelijks leven in wakende toestand. Ik leefde, zegt Vasalis, in mijn droom langzamer dan de oudste steen; zij vertelt dit, nemen we aan, vanuit het wakende gezichtspunt, vanwaaruit honderd jaar de neutrale hoeveelheid tijd is om van een jong boompje in een woudreus te veranderen. Vanuit dat gezichtspunt is het juist níet normaal om diezelfde hoeveelheid tijd nodig te hebben voor het handopheffen, en deze abnormaal lange duur drukken we uit door het handopheffen ‘langzaam’ te noemen. Anderzijds moet in de droomervaring de nul positie in tegengestelde richting worden bepaald: de dromende persoon wordt gewaar dat gedurende de tijd, nodig voor een eenvoudig handopheffen, een woudreus zich ‘uit de aarde wringt’. Haar droomervaring is niet: ‘het groeien van de boom en het heffen van de hand duren allebei honderd jaar, dus ik hef mijn hand langzaam op’, maar: ‘Ik hef mijn hand normaal op en in dezelfde tijd heb ik een boompje zien uitgroeien tot een woudreus, dus die boom is razend snel gegroeid’. Niet: ‘Ik hef mijn hand in een spanne tijds, waarin gewoonlijk een boom tot wasdom komt’, maar: ‘Er komt een boom tot wasdom in de tijdsspanne die ik gewoonlijk nodig heb om mijn hand te heffen.’ Wat zij expliciet kwalificeert als ‘langzaam’ in wakende toestand, nl.: ‘handopheffen duurt honderd jaar’, kwalificeert zij stilzwijgend als ‘normaal’ in dromende toestand. Zij gebruikt wèl expliciet een tijdsaanduiding om de droomsituatie te karakteriseren: ‘dag en nacht van korte duur’; en ook: ‘haastig’. Anderzijds, wat zij stilzwijgend kwalificeert als ‘normaal’ vanuit het wakende gezichtspunt: het groeien van een boom duurt honderd jaar, kwalificeert zij impliciet, maar ondubbelzinnig als ‘snel’ vanuit het droomgezichtspunt. De nul positie van de wakende toestand verschilt van die van de dromende. Deze relativiteit van ‘langzaam’ en ‘snel’ hangt nauw samen met het antonyme paar ‘lang(durend)’ en ‘kort(durend)’. Honderd jaar is lang vergeleken met een sekonde en kort vergeleken met miljarden jaren. Dit is de enkelvoudige relativiteit van de termen. In Vasalis' gedicht vinden we een complexe relativiteit. De nul positie van tijdsduur, een duur die noch lang, noch kort is, bepaalt een proces dat noch als ‘snel’ noch als ‘langzaam’ gekarakteriseerd moet worden, maar als ‘neutraal’. De kwalificaties ‘snel’ en ‘langzaam’ worden in deze tekst uitsluitend geijkt aan de subjektieve ervaring van wat neutraal is, en variëren afhankelijk van deze ervaring. Met andere woorden: het kriterium, de objektieve maat, afgeleid van de nul positie, waarop de kwalificatie ‘snel’ of ‘langzaam’ is gebaseerd, bestaat uit de subjektieve ervaringsnorm. Objektieve maat en subjektieve norm: zij vormen de cruciale paradox, omdat ze worden vereenzelvigd. In zoiets subjektiefs als de droom geldt weldegelijk een objektief kriterium: boomgroei en handopheffen duren even lang. En: Boomgroei hoort langer te duren dan handopheffen. De afwijking is gelegen in de relatie tussen de twee ‘snelheden’. Het subjekt bepaalt, welke van die twee de nul positie vertegenwoordigt, ‘neutraal’ is. | |||||||
X Twee nul posities voor ‘groot’ en ‘klein’Omdat de eenheid waarin snelheid wordt uitgedrukt zelf een relatie is, nl. de verhouding tussen afstandverandering en tijd, is een vereenvoudigde analogie waarschijnlijk verhelderend. En wel een analogie waarin uitsluitend sprake is van ruimtelijke dimensies. De voor de hand liggende noties zijn ‘groot’ en ‘klein’. We nemen even het bestaan aan van een reusachtige mier, tien maal zo groot als een olifant. Deze mier zou, indien ze spreken kon, een begrijpelijke en ware uitspraak doen door te zeggen ‘olifanten zijn maar klein.’ In dat geval, moeten we aannemen, ervaart die mier zichzelf niet als extravagant groot (zoals wij haar eerst karakteriseerden), maar als normaal (nul positie). Nu fixeren wij ons op de uitspraak als zodanig, met enkele logische detailtoevoegingen: ‘Ik leef in een wereld waarin olifanten maar heel klein zijn, ongeveer een centimeter lang!’ Nu doen wij hetzelfde als de schooljongen (die baseerde zich op ‘dag en nacht van korte duur’, etc). Wij kreëren dan automatisch een wereld in de verhoudingen waaraan wij gewend zijn: In díe wereld is een mier zo klein dat zij totaal onzichtbaar is voor het ongewapende oog. De schooljongen laat de verhoudingen intact. Maar in de aanvankelijke presentatie (‘reusachtige mier’) zijn zij reeds doorkruist. De enige standaard is ook hier relatief: vaststaat dat de mier en b.v. de St. Pieter te Rome even groot zijn. Het waarnemend subjekt is vrij in zijn keus of de mier groot, en dus de olifant normaal, dan wel de olifant klein en dus de mier normaal genoemd moet worden onder deze ‘standaard’-omstandigheden. Het gezichtspunt van het waarnemend subjekt kan zó snel wisselen dat de twee tegengestelde gezichtspunten (‘een mier ter grootte van de St. Pieter is abnormaal groot’ tegenover: ‘zo'n mier is normaal van afmeting’) tegelijkertijd geldig schijnen. De rol van het wisselende waarnemersgezichtspunt is niet de enige oorzaak van de twee tegengestelde conclusies, zoals ik hierna uiteen zal zetten. De controverse tussen leerling Rudy en zijn gezagsgetrouwe leraar vindt een andere oorzaak in de specifieke ‘vreemdheid’ van de konstruktie ‘langzaam leven’ (een uitdrukking die, in de gedachtengang van Kousbroek, wel eens ‘zinloos’ zou kunnen zijn). | |||||||
[pagina 41]
| |||||||
XI De ‘vreemde’ konstruktie ‘langzaam leven’Het is duidelijk dat ‘leven’ in het algemeen niet alleen betrekking heeft op het fysische proces van geboren worden, opgroeien, oud worden en sterven, maar ook op de confrontatie van de persoon die dit proces ondergaat met andere processen in zijn omgeving. De taalgebruiker is vrij, uitsluitend deze confrontatie te verstaan onder het metaforische gebruik van ‘leven’, maar ook kan hij zich beperken tot niets anders dan de fysische aspekten. Wat hij ook kiest, in beide gevallen kan ‘langzaam leven’ evenals ‘snel leven’ slechts metaforisch geïnterpreteerd worden. Ofwel het ‘leven’ vindt plaats in een nonexistente wereld waarin leven mogelijk is zonder biologische processen, ofwel in een nonexistente wereld waarin de biologische processen willekeurig versneld of vertraagd kunnen worden. De metaforische aanduiding ‘langzaam leven’ in de eerste versregel van Tijd heeft betrekking op deze laatste wereld, en de kwalifikatie ‘snel leven’ die de schooljongen er voor in de plaats wenst, op de eerste: ‘leven’ is daar synoniem met: het ondergáán van de processen in de omringende wereld. | |||||||
XII Het thema ‘tijd’ bij vasalisOok is er in Tijd nog op een andere dan de hierboven aangeduide wijze sprake van de ervaring van het waarnemend subjekt, de ‘ik’. Onmiddellijk na ‘Ik droomde dat ik langzaam leefde,/langzamer dan de oudste steen’ lezen we: ‘Het was verschriklijk...’. Hier doet zich de vraag voor, wanneer die verschrikking plaats vond: tijdens de droom, of erna, tijdens het her-beleven, of in beide situaties. De verleden tijd (‘was’) wijst op het eerste; de slotregels maken waarschijnlijk dat de verschrikking lang daarna (altijd, eigenlijk) voortduurt: ‘Hoe moet ik het weer ooit vergeten?’ Interessanter echter is de vraag wàt er nu precies zo schrikwekkend is: De ervaring als zodanig van het heftige bewegen van ‘wat anders stil lijkt’? Of het besef dat tijd beschouwd kan worden als iets willekeurigs, onderworpen aan persoonlijke ervaring, een vreemd produkt van de eigenmachtige menselijke geest? Eén en ander is des te boeiender door de wetenschap dat een droom nauwelijks een minuut duurt volgens de ‘objektieve’, aan het waken ontleende standaard. De eerste veronderstelling, dat het heftige bewegen zelf reeds schrikwekkend is, wordt gesteund door de regels over ‘wanhoop en welsprekendheid/in de gebaren van de dingen/die anders star zijn en hun dringen/hun ademloze wrede strijd.’ Wanhoop en wreedheid zijn schrikwekkend als zodanig. De tweede veronderstelling, dat tijd als een konstruktie gezien kan worden, vindt steun in de gesignaleerde tegenstrijdigheid van ‘snel’ en ‘langzaam’ leven, en in de principiële onbeslisbaarheid wèlke van de twee kwalifikaties de objektieve voorkeur verdient, en voorts in het gegeven dat het vers simpel Tijd heet. Tenslotte zij opgemerkt dat er in Vasalis' latere werk sterke aanwijzingen zijn dat het besef van de relativiteit en de subjektiviteit van het mysterie tijd een belangrijk thema van haar poëzie is: ‘Er zijn bewegingen die wel een eeuw heengaan
en een eeuw terug,
en andere zo vlug. Bijna achterstevoren.’Ga naar eind6
De slotregel van het gedicht Eb is de samenvatting van de binnen ons denkvermogen (en over andere middelen beschikken we niet) onophefbare paradox: ‘Er is geen tijd. Of is er niets dan tijd?’Ga naar eind7
Een deel van dit artikel zal, in een Engelse versie, verschijnen in het tijdschrift Dutch Crossing (aug./sept. 1979), dat wordt uitgegeven in Bedford College, Department of Dutch, University of London. Het artikel waar die versie deel van uitmaakt is getiteld: Grammaticalness and Poetry. |
|