| |
| |
| |
Leo Ross
Mannen in de letteren
Zelden heb ik een college aan de universiteit ijveriger en nieuwsgieriger gelopen dan mijn eigen college van vorig jaar, waar het beeld van de man in de hedendaagse Nederlandse romanliteratuur werd bestudeerd. Over mannen had ik al wel vaker nagedacht, over ‘de man’ als abstraktie eigenlijk nog nooit. Van de ‘mannenbeweging’ wist ik niets. Hoe kon dan het juiste emancipatorische uitgangspunt voor een dergelijk onderzoek het mijne zijn? Vrouwen lezen vrouwen-, flikkers flikkerboeken, negers black poetry: men dient zijn standpunt ter discussie te stellen, aan zichzelf en aan eigen identiteit te sleutelen, het college wordt een ‘praatgroep’, de kaders van de traditionele literaire aanpak (waar men bijvoorbeeld objektief strukturen in een tekst opspoort) doorbreek je teneinde de drogredenen, conventies en manipulaties aan de kaak te stellen die met literaire middelen in onze maatschappij de onderdrukking en uitbuiting van de arbeider door de kapitalist, van de vrouw door de man, van de arbeidersvrouw door beiden en van de man weer door het kapitalistische systeem in stand houden. Met zulk streven nu voelde ik geen verwantschap. Maar iedere keer dat een nieuw boek ter tafel kwam, was ik weer even opgewonden: wat komt daar uit? hoe zit ‘de man’ daar in? Nee, er was geen sprake van een waardevrij objektief onderzoek. Integendeel, dit onderzoek was juist gericht op een beoordeling van gedrag, van mannengedrag in boeken, vaak boeken die op onze doelstelling helemaal niet toegesneden waren. Dat was het spannende: je had het gevoel dat je indiskreet om een hoekje keek waar de schrijvers geen rekening mee hadden gehouden. Was zo'n boek op emancipatorische grondslag gebouwd (zoals En dan is er koffie), direkt werd het onderzoek een stuk oninteressanter.
In onze cultuur heersen mannelijke normen en mannelijke waarden. Een man is rationeel, zijn denkwijze is objektief en logisch, zijn interesses zijn de moeite waard. Verheft een man zijn stem, dan wordt er aandacht aan geschonken. Naar het betoog van een vrouw luistert niemand. Hoogstens beoordeelt men glimlachend haar bloesje. Zij is emotioneel en subjektief en produceert ‘vrouwenlogica’. De man onderdrukt zijn emotionele component, hij weet geen raad met zijn gevoelens, huilt niet, laat zich niet gaan. Hij treedt handelend op, beheerst de situatie, is ambitieus, neemt initiatieven. Mannen hebben betere opleidingen, hogere maatschappelijke funkties, grotere economische macht. Daarmee verpletteren zij de vrouw, ook in bed. De man oefent lichamelijke macht uit. De man ontleent aan het huwelijk een soort eigendomsrecht en stelt eisen aan de vrouw waaraan hij zelf niet voldoet (dubbele moraal). De man kan alles beter (denk aan de vrouw-aan-het-stuur). Hij is onweerstaanbaar, klampt vrouwen aan zonder ooit te overwegen: ‘wie ben ik dat ik dit doen mag?’ Zijn uiterlijk is niet belangrijk. Met andere mannen concurreert hij, zijn vriendschappelijk contact met hen gaat niet diep: praatjes over politiek en voetbal, moppen, vrouwen. Nooit zegt hij eens tegen een medeman: ‘wat zit je haar mooi’. In wezen is de man fascist, onderdrukker, onmens. Van jongs af aan wordt hij tot competitie en prestatie aangespoord. Maar is de man nu zo gelukkig? Wil hij niet iets anders en iets meer uit het leven halen dan wat het rolpatroon van deze maatschappij hem toestaat?
Aan de man als slachtoffer van onze mannelijke indoctrinatie en intimidatie is best te weinig aandacht geschonken. Gerard van Beusekom schreef er een boekje over, De komende en de gaande man. Mannen worden in dat boekje ‘het onderaaide geslacht’ genoemd. Zij ondervinden en ondergaan te weinig tederheid, zij lijden aan emotionele armoede door het eenzijdig kultiveren van rationaliteit. Onze ‘prestatiekultuur’ dwingt de man tot voortdurende competitie met andere mannen. Hij heeft geen waardering voor het eigen lichaam en vandaar een afkeer van homosexualiteit: het ‘aanrakingstaboe’. Moet de geëmancipeerde man dan met een man naar bed? - vraagt iemand. Dan wordt Beusekom direkt agressief: ‘Nou kijk, dat wil ik nou eens toevallig helemaal zelf uitmaken, wie ik aardig vind en wat ik daar mee doe’ (nogal masculinistisch: alsof wat je met een ander doet, niet voor een deel ook door die ander wordt uitgemaakt). Het boekje van Beusekom heeft zonderlinge trekjes. De schrijver streeft naar een ‘kulturele doorbraak’, de gaande man neemt zijn ‘kulturele ballast’ (grapje: ‘bal-last’) mee, de komende man zal ‘volledig mens’ zijn in een ‘androgyne’ cultuur, waarin de dingen ‘voelensnappelijk’ benaderd zullen worden. Het boekje bevat zelfs een heilsboodschap: harmonische ontwikkeling van àl je mogelijkheden levert het menselijk geluk op - èn best een be- | |
| |
ter, een echt orgasme. Dat klaarkomen van tegenwoordig is maar ‘oninteressant geneuk’, ‘ersatz-orgasme’ voor prestatieneukers. Pas in een echte relatie, een emotionele situatie zal de geïntegreerde persoonlijkheid worden meegevoerd op golven, drijven op vleugels. Zijn we hier niet terug bij de Liefde, juist toen we dachten dat je van onaneren, die ‘stomme zonde’, geen
ruggemergverweking kreeg? Is hiermee het standpunt niet achterhaald dat je je voor pure erotiek of sex niet hoeft te schamen? Want als je dat te berde brengt, verdenkt Beusekom je ervan dat er iets mis is met ‘je houding ten opzichte van relaties’: ‘langdurige en diepe relaties’ vindt hij - evenals mijn grootmoeder die het iets anders formuleerde - ‘lekker voor een mens’.
Uit feministische hoek komt het boekje Zit je goed? van Suzanne Katier. Haar probleem is natuurlijk: wat is vrouwelijk? Ieder mens heeft mannelijke en vrouwelijke componenten, zegt ze, waarbij onderscheid gemaakt moet worden tussen aangeboren verschillen tussen man en vrouw èn ‘een onnatuurlijk rolgedrag’. Welk deel van je persoonlijkheid is van jezelf, welk deel cultureel bepaald? Katier somt vrouwelijke eigenschappen op (nadruk op ervaring, gevoel, warmte, intuïtie, konkreetheid) tegenover mannelijke (rationaliteit, prestatiedrang), is niet blind voor de sociale vooroordelen dienaangaande (de mannelijke eigenschappen worden hoger aangeslagen, wat leidt tot het negatieve zelfbeeld van de vrouw) en werkt met termen als ‘mijn zijn’, ‘mijn vrouwzijn’, ‘basisidentiteit’, ‘eigen uniekheid’, het ‘werkelijke zelf’, de ‘fundamentele aard of ziel’ in ‘harmonie met de natuur’. Maar als meisjes van een paar maanden, meer aangeraakt en toegesproken door hun moeder dan babyjongens, passief huilen als ze van hun moeder gescheiden worden, terwijl even oude jongetjes aktieve pogingen doen om bij hun moeder te komen, dan ontkent Katier ‘inherente karakterverschillen’ - wat ik als mogelijkheid zou openlaten. (Gek genoeg komt hetzelfde experiment met baby's voor bij Beusekom, met dezelfde afloop, hoewel bij hèm juist de jongetjes meer aangehaald worden. Het gaat bij deze schrijvers om de conclusie, niet om de redenering.) Katier spreekt ook van ‘prachtige eigenschappen’ bij de vrouw, vindt wel dat die ‘voortkomen uit onze onderdrukking’, maar preekt dan een ‘vervrouwelijking van de kultuur’ alsof nu juist niet die oude cultuur (van de gaande man) die vrouwelijke eigenschappen als zodanig had gecreëerd: in een nieuwe cultuur zouden de vrouwen weleens
heel ‘onvrouwelijk’ kunnen uitpakken! Ik geloof niet aan Suzanne's vrouwelijk- en mannelijkheden. Oorlog - een mannenzaak - lijkt mij bijvoorbeeld helemaal niet rationeel. Ik heb ook eerlijk gezegd nog nooit een ‘rationele’ man ontmoet.
Erg overtuigend is de literatuur over mannen- en vrouwenemancipatie niet. Wat moet je ook aanvangen met de bewering van Alice Schwarzer, in Het ‘kleine verschil’ en de grote gevolgen, dat lang voor onze jaartelling onze cultuur matriarchaal is geweest? Vrouwen waren toen ook groter dan mannen. Een samenzwering van sexistische historici houdt deze feiten voor ons geheim. Ook Sekse en macht van Kate Millett bevat soms wonderlijke uitspraken, bijvoorbeeld over D.H. Lawrence en Jean Genet. Maar voor het vinden van aanknopingspunten bij het onderzoek naar het beeld van de man in de hedendaagse Nederlandse romanliteratuur is dit alles best bruikbaar. Wat is een man?
een man is rationeel, hij is maatschappelijk als zodanig geconditioneerd, hij beheerst zijn gevoelens, werkt, concurreert. De vrouw heeft een verzorgende funktie, doet de afwas (onbetaalde slavenarbeid), houdt zich met de kinderen bezig. Komt de man van zijn dagelijkse avonturen in de grote wereld uitgeput thuis, dan dient de vrouw hem niet lastig te vallen met onbeduidend gebabbel zoals Josien haar Jaap doet in En dan is er koffie: ‘Achter de krant hoort hij af en toe iets van haar gepraat. (...) Denkt ze nou werkelijk dat ie dat leuk vindt dat ze elke avond met zo'n leuterverslag van al haar dagelijkse wissewasjes komt?’ Hoe staat het met de emoties van de man in onze hedendaagse letteren? Maarten, hoofdpersoon van Een vlucht regenwulpen, laat zijn tranen best de vrije loop als het zo uitkomt. Hoe staat het met de initiatieven? De moeder van de hoofdfiguur van Twee vorstinnen en een vorst speelt duidelijk de eerste viool in huis, past zich ook in haar denkwijze niet bij haar echtgenoot aan (wat volgens Kate Millett had gemoeten), zij past zich nergens bij aan. Wel is zij sterk emotioneel, maar verder lijken de rollen van man en vrouw verwisseld. Waar vinden we een man die de situatie beheerst? In Bouwval begeeft een gezelschap, bestaande uit het jongetje Ernst, zijn zusje Aapje, hun vader Pa en diens zus en zwager, zich in een auto op weg naar de oude grootvader. Na verloop van tijd komt de bedoeling van het bezoek aan de orde. In het begin van dit verhaal nu lijkt het er nog op dat de mannen de zelfverzekerde verstandige gesprekken voeren (oom bromt iets, Pa bromt iets terug) en de vrouwen gilletjes slaken (‘“Gek”, riep Tante’ - en dan komt er iets doms). Maar als Pa op vragen gaat antwoorden met ‘Tja’ of een schouderophalen, als hij bij een poging van Tante om hem tot een initiatief te prikkelen
(‘“Zeg jij dan iets”, siste Tante naar Pa’) om de zaak heen draait (‘dat was heel laf van zijn grote, warme vader, vond de kroonprins’) en geen deel neemt aan de emotionele uitbarstingen aan tafel (‘Pa deed alsof de zaak hem niets aanging’), dan merken we dat hij niet beantwoordt aan het cliché-beeld van de man. Op een verwijt van Opa dat Pa het familiebedrijf maar laat lopen, antwoordt Pa: ‘Ik heb nooit uw ambitie gehad om grootse dingen te verrichten’. Dit gebrek aan mannelijk gedrag kenmerkt eigenlijk alle mannen in dit boek. De oude man zelf, de eigenaar van het familiebedrijf, vindt dat hij niet in de schaduw van zijn moeder, een ‘mannetjesputter’, kan staan. Zijn zuster werd zakenman en hij... een ‘dame’! Ook van de hoofdpersoon van Oud en eenzaam kan men moeilijk zeggen dat hij optreedt als een man die zijn leven leidt en beheerst in de zin van Beusekom. Deze Gerard ziet zijn leven juist als ‘onbelangrijk en zinloos’, ‘ner- | |
| |
gens in dat leven iets dat groots of heldhaftig genoemd zou mogen worden’. ‘Er klopte iets niet, maar er had in mijn leven eigenlijk nog nooit iets geklopt’. Hij stelt vast ‘dat mijn leven zich altijd min of meer blindelings heeft afgespeeld, als een zoeken op de tast, zonder systeem, waarbij ik mij in de bizarste situaatsies heb laten voeren’. Als hij bij het meisje Jane blijft slapen, wijt hij dat aan zijn ‘luiheid en traagheid en gemakzucht’ en voelt zich ‘een situatie binnen gezeild waar niemand (...) ene moer nut van had’ - dus allerminst een zeilen waarbij hij het roer vast in handen heeft.
de man overheerst de vrouw in bed. Schwarzer publiceerde in Het ‘kleine verschil’ een serie interviews met vrouwen die er niet om liegen: ‘Maar ik moet nu eenmaal met hem neuken. Eigenlijk wil hij het iedere dag’. ‘Hij gedroeg zich als een beest. Aan de ene kant d'rop, en aan de andere kant d'r af’. ‘Het ging altijd heel snel, hij deed z'n nummertje, draaide zich om, en ronkte’. ‘De ergste terreur is voor mij het eeuwig-met-elkaar-naar-bed moeten’. ‘Als een offerdier heb ik mijn benen gespreid’. In Mooie boel schrikt inderdaad het hoofdpersoontje Monika van de prestatiegerichte zelfzucht van de man: ‘Zijn lul dringt zonder skrupules binnen. Machteloos neergedrukt moet ik zijn stoten ondergaan’. Maar voor Maarten in Een vlucht regenwulpen zijn schroom, aarzeling en tederheid de voornaamste bestanddelen der liefde, en een ‘onmiskenbare ondertoon van verdriet’. Fermer treedt Gerard op in Oud en eenzaam, maar zijn plezier ontleent hij aan een onzichtbare Liefdesbroer Naamloos die met Jane aan het ‘hengsten’ is, terwijl hij toekijkt, dus zijn Draufgängertum in bed heeft een dubbele bodem. Maakt dat voor Jane iets uit? In elk geval schenkt hij haar ‘drie maal achtereen de liefdesroes’, een genoegen dat de dames van Schwarzer niet mochten smaken.
de man oefent lichamelijke macht uit. ‘Nu ze eenmaal stond gaf ik haar een trap in haar achterwerk’, schrijft Hotz in Dood weermiddel en de bromnozem in Halte opgeheven mag zijn vriendin graag op ‘haar achteruitstaande gat’ slaan. Maar het lichamelijk geweld in onze letteren is verder zeldzaam. In Mexico wordt de helft van de getrouwde vrouwen door haar echtgenoot geslagen - stond laatst in de krant - welke mishandeling met een bedrag van een dubbeltje tot f 4,50 beboet kan worden. De dames in onze letteren hadden daar geen vetpot aan. In De hemelvaart van Massimo wenst een man zijn schoonzuster te versieren en heeft, op haar initiatief overigens, een ontmoeting met haar die op geweldpleging dreigt uit te lopen. Maar als Toos zich met haar tas verweert, stort haar zwager huilend in elkaar en moet getroost worden. En in Twee vorstinnen en een vorst komt vader van een koude kermis thuis, als hij zijn vrouw met geweld het huis in wil duwen. Ze loopt weg en blijft een week onder water.
de man ontleent een soort eigendomsrecht aan het huwelijk, zoals Alfred in Twee vrouwen, die reageert op de verhouding van zijn ex-vrouw met het meisje Sylvia. In de manier waarop hij haar opbelt, kan men iets terugvinden van het uitoefenen van een oud recht, in elk geval het recht om zich met haar te bemoeien (‘Je bent helemaal niet lesbisch’). Een soort parodie op zulk eigendomsrecht treffen we aan in Oud en eenzaam: de vrouw moet juist aan iemand anders toebehoren. Zolang die kans zich niet voordoet, speelt Gerard de eigenaar. Heel duidelijk een ontkenning van eigendomsrechten vinden we in Twee vorstinnen en een vorst. De man doet niets als zijn vrouw op de Vlissingse kermis met een matroos aan de zwier gaat en onderneemt ook niets als ze zomaar een week de benen neemt.
dubbele moraal: een man die een vrouw versiert, legt daar eer mee in, een vrouw loopt in zo'n situatie de kwalifikatie ‘hoer’ op. Als Jaap in En dan is er koffie iets van zijn vriendin te weten komt, is hij van de kaart. ‘Jij hebt voor mij toch ook vriendinnetjes gehad, had ze gezegd. Alsof dat hetzelfde was. Jezus, natuurlijk had ie hier en daar wat gevoosd, daar is je studententijd toch immers voor, maar dat lag anders: dat was niet serieus, dat waren geen meisjes om mee te trouwen’. En in De lotgevallen van Sebastiaan Terts denkt de hoofdpersoon meteen iets lelijks van zijn meisje: ‘Ik heb met haar geslapen, dacht hij, en ik weet niets van haar af. Gaat ze met iedereen naar bed?’ Ton, in De schaamte voorbij, wordt bokkig als zijn vriendin Anja een tweede minnaar aanschaft en een verhouding aangaat met Ton's vrouw Anna. Zelf had hij er nooit moeite mee dat hij er tegelijk een echtgenote en een vriendin op nahield.
de man kan alles beter, hij heeft de betere opleiding: ‘Toen studeerde hij psychologie en ik ging naar de pedagogische academie. Het zou voor mij ondragelijk geweest zijn als hij de pedagogigsche academie gedaan zou hebben en ik psychologie zou hebben gestudeerd’ (Schwarzer). In Onder professoren lijdt Gré Dingelam diep onder de intellektuele voorsprong van haar hooggeleerde man: ‘Gré had twee jaar scheikunde gestudeerd, was er toen mee opgehouden, juist voordat ze zich met Roef verloofde. Toch was alles wat aan een laboratorium deed denken, haar angst blijven inboezemen. Dus ook de keuken’. Roef kan alles beter. Hij kan zo goed als niet autorijden, Gré rijdt, maar toch lijkt het of zij het niet kan en hij wèl (‘Veertien dagen geleden een nieuwe bumper en nou alweer een deuk.
Verdomme, kan ze dan nooit wat leren?’) In Oud en eenzaam daarentegen zit de vrouw met bekwaamheid achter het stuur, de man vindt juist dat ze ‘misschien iets te hard’ rijdt - wel kritiek dus, maar niet van typisch mannelijke aard. En Adrienne in Een vlucht regenwulpen gaat chemie studeren omdat haar vader zei: dat is niets voor meisjes (en ook Kate Millett beweert dat de exacte wetenschappen in een geur van mannelijkheid staan, terwijl de alfa-faculteiten lager worden aangeslagen omdat er zoveel meisjes zitten). Adrienne zegt: ‘Ik wilde bewijzen dat ik óók chemie kon studeren, laten zien dat ik het óók ver kon brengen’, en ze brengt het ver, hoewel niet zo ver als professor Maarten: ‘ik wilde ook nog kinderen hebben’.
de man is onweerstaanbaar, denkt hij, als hij maar hoog van de toren blaast. Maar heimelijk sputteren vrouwen tegen.
| |
| |
‘Denkt hij soms dat ze het leuk vindt met zo'n dikke man te moeten slapen?’ vraagt een echtgenote zich in En dan is er koffie af. ‘Hij is lelijk. Dikke buik, rood verschrompeld ding tussen z'n kromme benen. Daar moet ze dan aan zuigen van 'm’. Ook Gerard in Oud en eenzaam eist als minnaar onvoorwaardelijke overgave (‘Ik schoof iets achteruit op het crisisbed om hem de gelegenheid te geven mijn gulp open te maken en mijn geheime deel te voorschijn te halen, waarop hij onhandig maar ijverig begon te zuigen’), maar zijn pose als keiharde he-man berust op afkeer van de nichtenwereld waarin hij zich beweegt en waar hij zich wil onderscheiden (‘Het streelde mij ongehoord als ik vernam, zoals wel gebeurde, dat men mij op het eerste gezicht voor een Noorse matroos of zelfs jong zee-officier had gehouden’). Opvallend is de he-man-pose in De kus. De tweede hoofdpersoon Bob, de vrouwenversierder, die 's ochtends rondjes loopt om zijn getrainde lichaam in conditie te houden en die op zijn reis door Indonesië een koffer vol geurende middeltjes meesleept, blijkt juist de verkapte vrouwelijke partner van de hoofdpersoon, probeert voortdurend diens aandacht te trekken, paradeert naakt door de hotelkamers en wordt geveld door wat hij aanziet voor een vrouwenkwaal.
mannen concurreren met elkaar, zij bevechten elkaar, proberen ten koste van elkaar carrière te maken, successen te oogsten, in een ‘mannelijke opgefoktheid tot een ondernemingslust die niet meer gekontroleerd wordt door de vraag of we er wel gelukkiger van worden’ (Beusekom). Maar de stemming in De vergaderzaal is heel vriendschappelijk en hoofdpersoon Dalem koestert geen ambities en vertoont geen concurrentiegedrag. Gerard in Oud en eenzaam noemt zich wel ‘de beroemdste schrijver van Nederland’, maar het betekent niets: ‘ik woonde in de open lucht onder een afdak van geleende golfplaten’. Als in de omgeving van de hoofdpersoon van Een vlucht regenwulpen een concurrent verschijnt die aanstalten maakt zijn plaats dichtbij Adrienne in te nemen, verweert Maarten zich helemaal niet. Hij bepaalt zich tot kinderachtige pogingen om de aandacht te trekken (‘wat zijn dat voor vogels?’) en laat zich als een kind vermanen als hij te dicht op de rand van een afgrond zit (‘Naast mij torenen Ernst en Adrienne hoog boven mij uit zodat ik haast een zoon zou kunnen zijn’). De mannen in Bouwval tenslotte stellen zich maar zwak en afhankelijk op, de vrouwen hebben er de leiding, en als Opa het falen van zijn zoon vaststelt, klinkt zijn stem ‘moe, bedroefd, ongelukkig’, als van een moeder.
mannen voeren oppervlakkige gesprekken, behoedzaam, want elk mannetjesdier is een concurrent. Of voeren ze juist gewichtige gesprekken, ernstig, diepgaand? In elk geval is de conversatie van de heren in Onder professoren van weinig meer kaliber dan die der dames. Kleine Ernst in Bouwval probeert zichzelf als verstandig en ‘kritisch-toegeeflijk’ te zien tegenover zijn jongere zusje Aapje, maar het lukt hem helemaal niet. Aapje ‘was vrijpostig, grotesk, stelde domme vragen, alleen om de aandacht te trekken’, en Ernst komt dan op de proppen met iets belangrijks, iets mannelijks: ‘En de ziel dan, Opa? Die blijft toch bestaan?’ Waarop hij het antwoord niet begrijpt en Aapje hem overtroeft: ‘nou gaan we over iets leuks praten’. Nee, het beeld van de ernstig converserende mannen en de bewonderend luisterende en intussen breiende koffieschenksters komen we in de romans van tegenwoordig niet vaak meer tegen.
twee mannen samen gaan soms iets als een huwelijk aan. Ook als er geen sprake is van een sexuele verhouding, speelt de een de conventionele mannenrol, de ander die van vrouw. Een voorbeeld: de inzet van De grote Onthaler. Heer Bommel en Tom Poes ondernemen in de Oude Schicht een reis naar het plaatsje Ugelterp. Het is zeer koud. ‘Misschien was dat autotochtje toch niet zo'n goed idee’, is het eerste wat Tom Poes over zijn lippen krijgt. De jennende toon is onmiskenbaar. Bommel voelt zich aangevallen en trekt zich op een mannelijk intellektueel bastion terug: ‘Het is heel interessant. Dat stond in dat tijdschrift en daar houd ik mij aan’. Dan weigert de oude auto dienst. Tom Poes jent opnieuw: ‘De benzine is op, denk ik’. Bommel kwaad, geeft hem de schuld: ‘Waarom heb je daar niet even naar gekeken voordat we wegreden?’ Vervolgens zakt hem de moed totaal in de schoenen. Nu probeert Tom Poes hem op te beuren: ‘Kijk, dat daar zal het station Ugelterp wel zijn’. Een gave echtelijke scène. Te vergelijken daarmee is de man-man-verhouding tussen Opa en zijn knecht Theet in Bouwval. De eigenlijke baas van Opa's timmerfabriek is Theet. Zonder hem kan het bedrijf niet draaien: ‘Dan goat de zoak mor noar de kloten’. In Opa's huis verdringt de knecht na het binnenbrengen van de thee Tante van haar stoel en de dochter des huizes ziet zich gedwongen zelf een stoel uit een andere kamer te gaan halen. Opa en Theet zitten als een echtpaar in de fauteuils. Ook aan de eettafel nemen zij de belangrijkste plaatsen in, namelijk aan de beide hoofdeinden. Er is iets als echtelijke ruzie. Theet - zonder de huiselijke verplichtingen te verwaarlozen - maakt Opa verwijten (‘Ik heb ou zessetig joar van mien leven gegeven’), waarop Opa bijzonder lankmoedig reageert. In de ogen van de kleinzoon komt hier Opa's afhankelijkheid van de
knecht pijnlijk tot uiting. Nadat Theet een gesoigneerde maaltijd op tafel heeft gebracht, roept hij geëmotioneerd: ‘Ik vrit wel ien de keuken’, en gooit de deur met een smak dicht, hetgeen een vrouwelijk gedragspatroon mag heten. Opa geeft zelf toe dat de knecht steeds de leiding van het bedrijf heeft gehad: ‘Theet heeft alles keurig netjes bijgehouden’. Zelf was Opa ‘de dame’. Als leider van het bedrijf vervult Theet nu een mannelijke rol. Inderdaad treedt tussen beide mannen een zeer bepaald rollenpatroon op, maar we kunnen niet de een ‘vrouwelijk’ en de ander ‘mannelijk’ noemen.
het uiterlijk van de man is niet zo belangrijk, de nadruk valt bij mannen op de intellektuele capaciteiten, bij vrouwen daarentegen speelt het lichaam de grote rol. Zelfs vrouwenbladen in Amerika bleken - aldus een krantenbericht - foto's te publiceren die steeds de aandacht vestigden op het lichaam
| |
| |
van de vrouw, terwijl bij afbeeldingen van mannen de nadruk viel op het gelaat. Het verschil was relevant in vierkante centimeters uit te drukken. Men noemt dit in Amerika ‘face-ism’. Is iets dergelijks ook in onze literatuur te constateren? In Joey Santa's dood (uit de bundel De Hanen) ligt sterk de nadruk op het uiterlijk van de vrouw: ‘Aan mijn hoeden meet ik mijn succes’, maar het uiterlijk van de man telt ook mee: ‘Joey Santa's prachtige lijf was gekleed in een zwart broekje, dat niet te onderscheiden was van zijn donker glanzende huid’. In Onder professoren trekt Gonnie de aandacht van een professor ‘met haar brede achterste’, terwijl daarentegen op het achterwerk van de professor nooit wordt ingegaan. Maar in En dan is er koffie krijgen de ‘elektriesblauwe satijnen lange onderbroekstrakke jeans’, het ‘getailleerde met heuse bloemen geborduurde overhemd’ en de ‘fraaie rijgschoenen met opgehoogde zool en hoge blokhak’ van Douwe zóveel aandacht, in De lotgevallen van Sebastiaan Terts is Erik Leeman zó jaloers op de broek van Sietse (‘Sietse draagt de perfecte spijkerbroek die Leeman in winkels nooit kan vinden’), in De hemelvaart van Massimo hechten de beide broers zóveel belang aan elkaars neus en tanden, in De kus bedelen Bob's billen en geslachtsdeel zó dringend om opmerkzaamheid, en de lijven en kledingstukken van diverse jongemannen in Oud en eenzaam worden zó liefdevol gedetailleerd, dat men met fatsoen niet vol kan houden dat in de Nederlandse schone letteren van nu het lichaam en het uiterlijk van de man worden verwaarloosd ter wille van zijn intellektualiteit.
het feminisme is links, zegt Suzanne Katier en ze verklaart de oorlog aan kapitalisme en patriarchaat. Men kan geen feministe zijn en VVD stemmen. Vroeger was dat anders. Volgens het boek Saubere Mädel, starke Genossen van Michael Rohrwasser leidde in de ogen van de KPD in de twintiger jaren de erotiek maar af van het grote doel: de revolutie. Wiebelde een vrouw met haar heupen, dan verried zij de arbeidersklasse en was dus sociaaldemokrate: een goede vrouw was huismoeder of verpleegster. In Dood weermiddel roepen, in een verhaal dat in de jaren '30 speelt, de marcherende meisjes van een militante vereniging ‘Lucht!’ als er een jongeman voorbij wandelt. Ook het verleden in Oud en eenzaam ademt die sfeer: tijdens een communistische ‘retraite’ slaapt iedereen bij elkaar, maar dat betekent allerminst erotische losbandigheid, en als een jonge kameraad met een kunstgebit een obsceen liedje inzet, wordt hem snel het zwijgen opgelegd. Hoe komen mannen er in onze letteren nu vanaf, als men hun politieke overtuiging in aanmerking neemt? Treedt een rechtse man anders op dan één met linkse politieke idealen? De linkse Ton in De schaamte voorbij gedraagt zich volkomen traditioneel (twee vrouwen en nog jaloers) en onder de linkse studenten in Onder professoren worden meisjes geacht geen verstand van ‘aksie’ te hebben, de revolutie is een mannenzaak, Laetitia mag in de vieze keuken van Lucas iets koken en Lucas staat er maar zo'n beetje bij, denkend: ‘Hoe de structuren van de maatschappij ook zouden veranderen, welke ideeën het alternatieve denken ook zou verwezenlijken in de toekomst (...), er zou toch permanent een groot gebrek aan mooie meiden blijven’. Het maakt blijkbaar weinig uit of de mannen nu (ik zou haast zeggen) links- of rechtsdragend zijn.
de opvoeding tot man is één van de kernproblemen van feminisme en mannenemancipatie. Hoe moet je als vader of als moeder een jongen opvoeden als je je eigen identiteit nog niet eens weet? Volgens Schwarzer wordt de jongen tot aktiviteit geprest, het meisje zoet gehouden. De school kweekt conformisten, aldus Beusekom, legt ons het competitiesysteem op, doordringt ons van ‘prestatiekultuur’. Maar hoe moet het dan? In de feministische roman De schaamte voorbij houdt het zoontje Armin zich groot temidden van zijn moeders escapades, maar ligt 's nachts in bed te huilen. De jonge Peskens in Twee vorstinnen en een vorst moet wel flink zijn van zijn moeder, maar hij is bang en huilt. In Bouwval identificeert de kleine Ernst, de ‘kroonprins’, zich met zijn bewonderde vader, beschouwt zich ook later als diens grote kameraad, en wordt diep ontmoedigd als zijn vader een slappe figuur blijkt te zijn. Geen sprake van dat Ernst tegen de situatie op bokst en de kop in de wind gooit. Hij ziet opeens voor zichzelf volstrekt geen toekomst meer: ‘hij raakte in een toestand van doffe berusting’. De jongens in onze romans blijken al even weinig doortastend, heerszuchtig en ambitieus als de mannen.
Wel koesteren de mannen en de jongens in onze letteren soms iets wat niet hetzelfde is als ambitie en wat ik als een droom zou willen aanduiden. Freddy in Joey Santa's dood vecht zich wilskrachtig naar de top, niet om wereldkampioen te worden - dat zou ambitie zijn -, maar om een uiterste gevecht met het donker, de dood te doorstaan. De hoofdpersoon van Dood weermiddel droomt van een volmaakte vesting, hij is er als het ware mee getrouwd, die droom absorbeert hem - en zijn vrouw blijft nuchter: ‘Geloven jullie nou werkelijk dat zo'n muurtje, zo'n stenen hokje de Fransen of Pruisen kan tegenhouden?’ In Oud en eenzaam zwoegt de hoofdpersoon omslachtig aan een kasteel of kazemat in een verlaten deel van Frankrijk in plaats van in een pasklaar woninkje te kruipen. Ernst in Bouwval droomt van een adellijke afkomst, hij is nazaat van de Keizer van Atlantis, later besluit hij zich tevreden te stellen met een loopbaan als bouwheer van fantastische paleizen. Maarten in Een vlucht regenwulpen besteedt jaren aan de teelt van druiven en neemt een tros als kostbaar geschenk naar een bruiloft mee, maar de bruid zal het niet waarderen: ‘Jacqueline zal alleen maar haar wenkbrauwen optrekken’. Een druiventros koop je toch zó in de winkel? Misschien is de dwaze droom, poëtisch en nutteloos als het uitvinden van het perpetuum mobile (waaraan Maarten's oom sterft), het enige wat in onze literatuur aan mannen voorbehouden blijft. Opa's moeder in Bouwval had een droom, ‘een toekomstdroom’, maar juist aan haar wordt teruggedacht als aan een kerel.
Het wordt tijd om tot conclusies te komen. Het beeld dat het feminisme en de mannenbeweging van de man aandragen, is
| |
| |
coherent. Als dit beeld klopt met de werkelijkheid, als de man dus in onze Westeuropese maatschappij de lakens uitdeelt, dat wil zeggen ook op het gebied van de literatuur, dan moeten de literaire werken ditzelfde beeld van de man weerspiegelen. Ook de opvatting van Althusser van de literatuur als onderdrukkend staatsapparaat laat geen andere verwachting toe. In een literatuur van mannen voor mannen in een mannenmaatschappij zullen we de man moeten terugvinden die die maatschappij graag ziet. Dit nu is maar zeer ten dele het geval. Om de haverklap betrapt de lezer zijn literaire helden op ‘onmannelijk’ gedrag: ze huilen, ze laten zich op hun kop zitten, ze concurreren niet, ze doen meisjesachtig, ze bekijken en bewonderen elkaars lichaam, ze verliezen zich in dromen in plaats van hard te werken en van zich af te bijten. Op zijn minst genomen is het beeld van de man in de Nederlandse romanliteratuur van tegenwoordig incoherent. Gijsbreght en Badeloch wisten nog precies wat er van een man en een vrouw en van een Heer en een Vrouwe verwacht werd en ze wilden aan die verwachtingen voldoen. En ook in andere culturen dan de onze, op Java of op Kreta, voelen man en vrouw zich lekker in hun traditionele rolpatronen. ‘Ik ben een man’, is iets wat een Griek met lust zegt. Maar een groot deel van onze meest gelezen schrijvers gelooft blijkbaar niet meer in de oude categorieën van het Algemeen Menselijk Patroon. Onvrede, en banaler: ontevredenheid, heeft de vanzelfsprekendheden van vroeger aangetast. Met de komst van de christelijk-demokratische abstraktie ‘de mens’ zijn wij onze identiteit als man of vrouw kwijtgeraakt. Zo zie ik het. En ik vermoed dat van die onvrede en die fundamentele onzekerheid het feminisme en de mannenbeweging het gevolg zijn, allerminst de aanstichter. Wie weet nog hoe een man zou moeten denken of handelen? Wie staat niet onmiddellijk met de mond vol
tanden bij de vraag: waaròm... moet de vrouw de afwas doen? moet de man het geld verdienen? neemt de vrouw de naam van haar echtgenoot aan? Hoe kun je dan verwachten dat onze schrijvers een coherent beeld van de man zouden opleveren? Want wie heeft dat nog? Misschien weerspiegelt de literatuur dan tòch de opvattingen van onze maatschappij.
De voortschrijdende abstrahering ‘mens’ heeft de jood en de neger, de lamme en de blinde, de straatjongen, de dorpsgek en het oude wijf uit ons wereldbeeld verbannen. Wij bleven met de joodse, gekleurde, gehandicapte, geestelijk gehandicapte, kansarme en bejaarde medemens achter. Lees een krantenberichtje als dit: ‘Gisternacht is een man van de negende etage van Gliphoeve in de Bijlmermeer gevallen. De man was op bezoek bij een vrouw, toen haar voormalige vriend aanbelde. De vrouw wilde deze man niet binnenlaten, waarop hij dreigde de deur te zullen forceren. De bezoeker van de vrouw besloot via het balcon het huis te ontvluchten. Hij verloor zijn evenwicht’. Vervang nu bijvoorbeeld man door vrouw en vrouw door man: ‘Gisternacht is een vrouw van de negende etage van Gliphoeve gevallen. De vrouw was op bezoek bij een man, toen diens voormalige vriendin aanbelde. De man wilde deze vrouw niet binnenlaten, waarop zij dreigde de deur te zullen forceren’ - en je ziet hoe de lezer door de discriminerende accentuering van zoiets bijkomstigs als het geslacht van de betrokkenen wordt gemanipuleerd en hoe hij een bepaald wereldbeeld krijgt opgedrongen. Het woord ‘Surinamer’ is in dit krantenbericht geëlimineerd. Zo ver zijn we al. Nog even en we zullen alleen nog maar van ‘medemensen’ horen. Dan is een ontwikkeling voltooid.
|
|