De Revisor. Jaargang 6(1979)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Willem Jan Otten Mirakels zonder aanvang Sluimer Licht als een wimper een lip tilt iets me op. Het leven draagt aan niets nog schuld. Mijn knie voelt zonder aandrang warmte, toebehorend net niet doorgedrongen aan wie naast me slaapt ook toen ik sliep. Mirakel zonder aanvang, ik kijk met ogen onvolkomen, willoos zintuig dat geen diepte kent, snorhaar van een dommelende kat, oor dat niets dan dekbed hoort, een mof. Zij rekt met minder deining dan het puntje van een poezestaart een pink, en voelt, door niemand aangezet, de knie waarmee ik voel, en draait zich om. Elk paradijs grenst aan een woestenij: ze spert de heksenketel van haar ogen, grist haar dromen weg. In mum van tijd ontvlammen elders geisers, beent ze zonder vijgeblad geboend de kamer door en ritst het rolgordijn naar god. Even nog lig ik als ik lag en wacht, tot in mijn knie haar afdruk is gedoofd. Binnenpret Ik voelde om de hoeken van mijn mond iets tintelen, twee spiertjes glimlach in mijn huid, het nabeeld, dovend, van een grap waarvan de pointe vóor hij doordrong al begrepen was, maar reddeloos verloren ging toen ik mijn lippen nog eens krulde om te vullen wat ik had gevoeld, en ik op slag, ik ben voor dommelen te plomp, mijn vol verstand weer vond. [pagina 13] [p. 13] Halfslaap ‘Doezel luie doezel in mijn heupen deining van de oversteek rondom mij een deken kalme vrouwestemmen vaatwerk haardvuur likkend aan zijn eigen vlammen vage pijn misschien een lidteken een jeuk een vraag: wat nam ik mee Penelope? Beelden ordeloos zinnen afgebroken zonder punt verhalen eindeloos vertakt een stroomgebied waarin als op een kaart een vlieg besluiteloos je echtgenoot verslaafd aan afscheid nemen schijnbaar onderweg maar eenmaal hier een maan die droomt van almaar aanlegsteigers overal zich zelf ziet wuiven wuiven wuiven steeds maar kleiner zakdoek tot er zomaar iemand staat een stipje zonder levensloop zich omkeert eindelijk op huis aan gaat zijn deze dwergen opgeteld de grote held? Uit op niets vond ik mezelf in duizend onbesliste beelden kan ze niet bevelen drijven pas in halfslaap langs: dan ben ik waar ik ben en vrij ik ben een hoofd dat zonder mij zich zelf bereist ik ben een glas dat neergezet zijn wijn voelt wiegen langs zijn binnenkant ik ben een laatste deining van een verre zee’ Vorige Volgende