Spion Verstegen
Waarschijnlijk bespioneert Peter Verstegen mij al maandenlang, loert hij vanuit achtertuinen en met verrekijkers in mijn woning, tapt hij mijn telefoon af, vraagt hij buren en winkeliers over mijn doen en laten. Ja, zo moet het zijn, hoe kan Peter Verstegen er anders achtergekomen zijn dat ik ‘geen licht’ ben? In de kranten heeft het niet gestaan, zelf heb ik het ook altijd wijselijk voor me gehouden. Hij heeft het toch ontdekt, de speurneus! Maar nu heb ik hem ook in de gaten! In De Revisor VI/1 heeft hij zijn ontdekking ingepakt, gekamoefleerd als konklusie van zijn reaktie op de kritiek die ik had op zijn Rilke-vertaling. Uit de weinige woorden die ik in De Revisor schreef, kan hij omtrent mijn persoon of persoonlijkheid nauwelijks konklusies trekken, lijkt me, immers, misschien denk ik thuis, in de tram, voor de klas, over de hele zaak wel totaal anders, misschien schrijf ik het tegenovergestelde van wat ik denk, misschien heb ik gewoon zin om een stom, agressief artikeltje op papier te zetten over iets wat me in feite geen barst interesseert en omdat toevallig een van de katten duchtig naar me uithaalde.
Maar Peter Verstegen weet dat ik serieus ben, dat ik wél heb proberen te schrijven wat ik werkelijk van zijn vertaling vind, dat blijkt uit zijn inside-information, hij kan dat alleen maar weten als hij mij ook buiten het Revisor-artikel kent! En ik trap er niet in als hij suggereert dat hij iets of alles van me te weten is gekomen louter en alleen uit dat ene stukje, want nogmaals, misschien denk ik wel anders en wordt de noodzaak voor mijn aanval puur gevoed door privé-omstandigheden. Het helpt hem ook niet als hij mij afstandelijk ‘meneer’ Beurskens noemt: Peter weet alles van me, hij weet dat ik handig ben in het schoonmaken van spruiten, hij weet hoe vaak ik mijn handen was en, niet te vergeten, dat ik geen licht ben. Wie is die Peter eigenlijk? Misschien dat ik hem nog eens betrap, achter een duistere haag, met een nachtkijker.
Over Verstegens afweer op mijn kritiek het volgende. Het leek me zinvol - om veel verspilling van woorden te voorkomen - een eigen vertaling te produceren. Als basis voor de vertaling heb ik het transponeren van de beeldtaal genomen, de konsekwentie daarin binnen het Rilke-gedicht, en daarbij heeft vooral het rijm moeten afhaken. Het ging mij vooral om het scheppen van een parallelstruktuur aan ‘Übung am Klavier’, een nieuw gedicht dus, een ding(- en het woord ‘dinggedicht’ heb ik in mijn eerste stukje inderdaad onjuist gehanteerd -). Het gedicht van Rilke wortelt duidelijk in de sfeer van het Impressionisme: Verstegen moet nog maar eens naar werken van Monet, Renoir, Degas kijken om vandaaruit de konsekwentie van die visie ook bij Rilke te kunnen ontdekken, want ‘ach’ (in dit verband) hangt geborduurd in teveel huiskamers, daar blijf ik bij.
Huub Beurskens