honderden andere zou kunnen aanvullen.
Het is geen nieuws dat er, overal, heel slecht en heel onduidelijk geschreven wordt. Misschien is dat, op gevoelsmatige gronden, extra bezwaarlijk als het geschrevene uitgerekend de schone letteren betreft, maar ach, ook over mooie bloemen kunnen biologen onleesbaar schrijven.
Het is jammer als dat gebeurt, en we moeten er op blijven letten, maar helderheid is niet per se een overtuigend bewijs van waarheid. Wie de, inderdaad verfrissend heldere, door iedereen volgbare en door geen dieventaal ontsierde stukjes leest die Van het Reve onder de pen-naam Henk Broekhuis schreef, kan merken hoe helderheid op zijn beurt weer een floers legt over een pertinente leugen heen. Matsier heeft destijds in VN overtuigend aangetoond dat Broekhuis wel prachtig schrijft, maar intussen meestal baarlijke onzin verkoopt. Het soort onzin waar ook Willem Frederik Hermans zo goed in is als hij zich vermomt als Age Bijkaart.
Broekhuis en Bijkaart - beiden voorvechters van de boodschap: doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.
Tamar en Luijters nu - het spijt me dal ik ze tezamen noemen moet - betuigen adhesie aan Van het Reves opvatting dat wat een ‘sterke onleesbaarheidsfactor’ (Tamar) heeft, niet deugt. Luijters eindigt zijn stukje zelfs met de verzuchting: ‘Narratologie, het woord zegt het al’, waarmee hij bij veel mensen gemakkelijk prijsschiet. De manier waarop hij hier speelt op het heersende sentiment dat vreemde woorden onzin zijn en altijd onwetendheid verbergen, en dat het moeilijk gedaan wordt, als het gemakkelijk kan - die manier vind ik ronduit huiveringwekkend. Luijters, zelf in de greep van domheidsmacht, legt hier de mensen in de mond dat alles wat ze niet een twee drie begrijpen ook maar direct onzin is.
Er is, mede door Van het Reves lezing, een stemming van antiacademisme ontstaan. Natuurlijk heeft Tamar gelijk als ze zegt: ‘Onduidelijke teksten hebben een prestige dat duidelijke niet hebben. Weliswaar begrijpt de lezer niet wat er staat, maar hij vindt dat niet erg want een bepaald soort gewichtigdoenerig proza straalt een geruststelling en een compliment uit: je hoeft het niet te begrijpen, het siert je dat je het leest.’ Maar hetzelfde geldt voor zulke heel duidelijke teksten als die van Van het Reve.
Ook die stralen een geruststelling uit, namelijk deze: dat alles zo helder en eenvoudig is als hij beweert.
De heksenjacht op de onduidelijkheid is weer eens gestart. Niemand vraagt zich af of er wel zo'n soort teksten als ‘duidelijke’ bestaat. Straks blijft alleen Guus Luijters over - nog altijd samen met Friedrich Nietzsche, want Karel van het Reve noemt ze in één adem - en kunnen we nog alleen Guus Luijters lezen, want al het andere is voor ons ‘onbegrijpelijk’ en ‘onleesbaar’ geworden.
T.v.D.