De Revisor. Jaargang 6(1979)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] Leo Vroman Oude flessen waarin planten groeien I Oude flessen waarin planten groeien naakt geworden wingerd langs de ramen wildgeworden struiken waar de namen van vergeten zijn maar die soms bloeien chevelures op onmogelijke plaatsen wat veenland dat nog op een badkuip lijkt en 's nachts wat lamplicht dat niet verder reikt dan grote blaren die het woest weerkaatsen het hele huis vol raadselachtig waaien tweegesprekken die geen mens verstaat gefluister dat in ritselen overgaat hand en tak die naar elkander graaien de zoete geur van schimmelende aarde de gootsteen druipend van brakwater wieren rondom ons bed wat korte populieren liefste waren wij maar vast bejaarden [pagina 27] [p. 27] II We moesten eigenlijk alles bewaren dat net als wij wil breken en vergelen boekjes waarvan de randen verfluwelen met in de naden wat verloren haren touwtjes die in hun verdorde knopen en vezeloksels gretig stof vergaren wekkers die nog staan maar niet meer lopen twee stukjes drop die heel hard blijven paren we hebben al fruitschalen vol van schelpen die met pokken naar de zolder staren gedroogde bloemen die elkaar nog helpen witte albums waar de kinderen stil in staan op hun zestiende hun tiende jaar en bruine albums waaruit witte gebloemde vliezen hangen en in zitten wij en alles horen bij elkaar III Soms ben ik graag mijn eigen leren beeld gelooid van het gebruik, gedegen de mond óf als een zakje dichtgeregen óf in een onverwoestbare grijns vereelt soms in de herfst steekt het dode ragweed nog omhoog soms denk ik dat wat hard is langer leeft lijkt wat het hardst bevriest het minste beeft zelfs van het water zijn de rimpels droog waarom blijven de mijne dan zo zacht dat de stoerheid die ze nauwelijks beschrijven met een vinger in de wang is weg te wrijven en krom te hijsen tot het onding lacht? Wil ik dan werkelijk onverwoestbaar mager voor wolken staan en schuin worden belicht? Soms zie ik in de spiegel mijn gezicht achter de wasem wit worden en vager ik heb je lief probeer ik dan te fluisteren als vanuit gene zijde van het graf dat gaat mij nooit erg overtuigend af vooral doordat jij meestal staat te luisteren [pagina 28] [p. 28] IV Zullen wij in een bergland vergaan en tussen boomvarens in een regenbos wegmisten tot wat waaiend hangend mos en soms nog klepperende lianen? Ik hoop dat wij desnoods hallucineren samen alleen te wezen als het komt samen te denken dat het andere verstomt als we ons tot elkaar zien keren dat als zij ons nog blijven merken wij dat hun al niet meer doen zodat wij menen zelf en vol fatsoen aan ons uiterste te kunnen werken en niet door anderen verkeerd verlegd en ieder in een kamer weggezet elk angstig roepende van bed naar bed en denkend dat de ander niets meer zegt het gevoel dat ik het minst verdraag is dat ik nog je naam probeer te zeggen maar dat vreemdelingen handen op mij leggen en denken dat ik nog om water vraag V Een grote jet die nogal haastig landt achter een raampje even een gezicht dat flakkerend maar helder wordt verlicht want die vleugel staat al helemaal in brand een vrouw die zich haast opgehangen heeft een krijgsgevangene die vlak naast mij verstijft een vlinder die op zee nog even drijft alles dat voor het doodgaan nog wat leeft vertel mij nog eens dat ik heus doodga zo lekker als ik eens deed in Japan op die berg en vertel me dan dat die toen niet bestond en dat ik nu besta nooit heb ik alles helemaal geloofd al zoen ik jou heel hard om te bewijzen dat jij en ik hier zitten te vergrijzen en niet daarginds in mijn gemillimeterd hoofd Vorige Volgende