laatste in een stemming van met de jaren komende mildheid enige lovende woorden had gewijd aan mijn verhalenbundeltje Bataafsche Arcadia, klonken echo's van zijn opinie nog jaren door in de provinciale pers. Nu is het met dergelijke echo's zo, dat je meestal denkt: waar heb ik dat toch meer gehoord? maar dat je meestal te lui bent om het op te zoeken, of wel wat leukers te doen hebt, zodat het vermoeden vaag blijft, een ver rommelen achter de horizon. Dat veranderde, toen, een klein jaar geleden, de echo's zo sterk werden en zo onmiddellijk volgden op het moedergeluid, dat ik de neiging had als een kind de seconden tussen bliksem en donder te gaan tellen.
In de Haagse Post van 3-12-'77 schreef J. Bernlef een stuk over mijn verzamel-gedichtenbundel Herhaalde wandeling. (Voor lezers die denken dat er weer een schrijver over zijn critici gaat zeuren: het was een heel aardig stuk van Bernlef, niemand hoort mij klagen.) Over de vroegste gedichten in deze bundel schreef Bernlef, dat de metrische opbouw soms nogal wankel is: ‘Hier een lettergreep teveel, daar weer een te weinig, zonder dat het geheel de indruk maakt opzettelijk zo geschreven te zijn.’ Later is het wel goedgekomen met mij, vindt Bernlef: ‘Het is in ieder geval wel opvallend dat in de latere bundels, vooral in Simulatiespel, Van Toorn veel behendiger met die “onhandigheid” omspringt.’
Nog geen maand na het verschijnen van deze Haagse Post ontving ik van mijn onvermoeibare uitgever een knipsel uit het Brabants Nieuwsblad van 29-12-'77, waarin meneer of mevrouw A.O. dezelfde bundel besprak. Al bij het lezen van de tweede kolom voelde ik een grote vreugde in mij opstijgen: mijn vermoeden van al die jaren werd in één klap zekerheid. ‘...alleen metrisch klopt de zaak niet altijd,’ schreef A.O. ‘Soms staat er een lettergreep teveel, dan weer een te weinig zonder dat het uit te maken is of de dichter dit zo bedoeld heeft. Hoe verder we echter in de bundel komen hoe ‘behendiger’ de dichter wordt.’ Met oren galmend van echo's begon ik in mijn knipselmap te zoeken.
‘Naast het huis symboliseert ook de foto het verlangen naar onaantastelijkheid, maar hoe langer je naar foto's kijkt des te vreemder worden ze,’ schreef Bernlef.
En A.O.: ‘Naast de geborgenheid, de zekerheid, het verlangen naar onaantastbaarheid die gesymboliseerd worden door “het huis”, speelt de foto in deze poëzie een belangrijke rol.’
Bernlef: ‘Niet zonder vertedering tekent Van Toorn de grote aangeharkte tuin die Nederland is, met ironie toont hij aan dat de natuur tenslotte al onze sporen uit zal wissen.’
A.O.: ‘Met o.a. dit gedicht geeft Van Toorn aan dat de voorbij gaande tijd ten slotte al sporen zal uitwissen; door deze opvatting kan een licht-ironische toon ontstaan, waarvan toch een zekere vertedering uitgaat.’
Het zal duidelijk zijn: als u voortaan ook in de provincie gewoon VN of de HP leest, kunt u het geld dat u nu aan kranten besteedt beter voor iets anders gebruiken - voor het kopen van boeken bijvoorbeeld. En misschien kan Bernlef eens naar Brabant bellen waar zijn honorarium blijft.
P.S. Toen ik toch in de map aan het bladeren was, dacht ik: ik schrijf ook nog iets over de vertaalkritiek in Nederland. Nu ik alle stukjes over drie door mij vertaalde dikke werken van Updike, de virtuoze eerste roman van Aldous Huxley en twee prachtwerken van Isherwood weer eens in handen heb gehad, kan ik u verzekeren: de kritiek over oorspronkelijk Nederlandse werken mag dan door één of twee heren worden geschreven, de Nederlandse vertaalkritiek bestaat in het geheel niet.
Willem van Toorn