ook gemaakt eigenlijk hè, door de dieren: om niet overal die tafels en stoelen mee naartoe te hoeven sjouwen. En als je er diep van doordrongen bent, dat taal per definitie abstract is - om dat gesjouw en geschuif niet meer te hoeven doen, en om over onmogelijkheden en vierkante cirkels te kunnen praten - dan zeg ik dat ik ook niet meer het gezeur wil hebben van: waarheen verwijst dat? en: wat bedoelt de dichter nou? Want dan bedoelt de dichter gewoon wat er staat op die bladzijde, en wat de lezer ermee doet, dat is zíjn verantwoordelijkheid, niet de mijne.
Wat ik wel weet, is dat als iemand woorden leest er mij onbekende dingen gebeuren in hem of in haar. Sommigen vinden dat zulke interessante gebeurtenissen dat ze ernaar verlangen en ze regelmatig proberen op te roepen door een boekje open te slaan. Anderen werpen dat boekje verre van zich en zeggen: nee, liever niet - en zoeken iets anders.
Je mag veronderstellen dat iemand die schrijft behoefte heeft gebeurtenissen bij zijn lezers te bewerkstelligen die hij in zijn hoofd heeft, min of meer dezelfde.
Overeenkomstige ja, misschien niet eens helemaal gelijksoortige.
Wat voor typen gebeurtenissen zijn dat? Welke middelen wend je aan om een lezer te sturen?
Nu duw je mij in een richting waarin ik helemaal niet geduwd wil worden. Ik denk nooit aan de lezer, want dan zou ik zenuwachtig worden. Een schrijver denkt niet: zou de lezer het wel mooi vinden? Of hij moet een copy-writer zijn.
Maar je mag jou toch wel vragen op welke wijze en met welk doel je een organisatie in je tekst aanbrengt. Dat gebeurt toch, en niet voor niks?
Naar mijn gevoel vraag je nu teveel naar een beperkt aantal regels, die mijn procedure uitmaken, en die mij bekend zouden moeten zijn. Ik zou een lijstje regels of handelingsvoorschriften moeten hebben, op grond waarvan ik een gedicht maak. Nou, dat kan ik niet.
Toch komen er in jouw gedichten heel wat regelmatigheden voor.
Een van de weinige kenmerken van poëzie is misschien: een betrekkelijk grote mate van onvoorspel baarheid.
Maar niet zo, dat je niet, als je aan hel schrijven bent, dingen ziet die je bekend zijn, die namelijk watje dan schrijft verbinden met de gedichten die je al geschreven hebt.
Ja, dat zal wel moeten ja.
Wat zijn dat voor dingen? Je kunt bijvoorbeeld vaststellen dat je gedichten van nominaal een stuk verbaler zijn geworden in de loop van de tijd.
Dat komt doorgaans doordat ze langer worden, dan móet je wel een werkwoord gebruiken. De psycholinguistiek kan je er over informeren hoe de verhouding substantiva-verba is.
Stel dat je twee korte gedichten uit je eerste bundel achter elkaar plakt en zegt: dat is één gedicht. Waarom is dat volgens jou dan niet zo?
Dat lukt niet, omdat de gedichten duidelijk afgelopen zijn. Een gedicht begint, verschijnt en is weer weg. Je zou een opsomming krijgen. Als je weinig werkwoorden gebruikt in een langer gedicht, dan krijgt dat gedicht een opsommingskarakter, of worden er gauw voorzetsels tussengeplakt.
Wat wil je dat er in een gedicht gebeurt?
Een ontstaan en een verdwijnen, waarschijnlijk. Dat is wel erg globaal, maar het komt er toch op neer.
Het moet beginnen en het moet ophouden. Je kunt dus bij wijze van spreken een viltstift nemen, die op papier zetten, een zwarte lijn trekken, een beetje zus en een beetje zo, en als je ophoudt dan is het gebeurd?
Jij vertaalt mijn schematische voorstelling in een viltstiftlijn, en zo lijkt het er wel op ja. Maar misschien zijn het wel lussen: dat ze steeds kunnen herbeginnen. Soms kan er wel eentje, gedeeltelijk of bijna helemaal, in het hoofd blijven zitten.
Alleen, jij trekt geen lijn, jij doet het met wóórden...
Het zijn een soort oefeningen, denk ik. Misschien wel een soort onthechtingsoefeningen, - het afbreken van verwachtingen en illusies die uiteindelijk toch misplaatst zouden blijken te zijn. Dus een soort zuiveringsoefeningen. Ademhalingsoefeningen, heb ik ooit wel eens in een versje gezegd.
Maar je oefent nou eenmaal met woorden.
Met zinnen heb ik te maken, die zijn voor mij het belangrijkste. De inhoud van die zinnen kan me niet zoveel schelen. En dat bepaalde wóórden steeds terugkomen, tja, daar lukt het dan mee. Maar ik kan niet in elk gedicht een beul of een roeier zetten, dat is vervelend.
Wil je hier niet nog wat meer over zeggen?
We hebben nu al dat het gedicht begint en verdwijnt, dat het een soort oefeningen zijn, misschien wel onthechtingsoefeningen voor mijzelf. En verder: ik vind het leuk om te doen, erg spannend, dat is mijn motivatie. Er zit ook een soort koppige eigenzinnigheid in: omdat ik dat nou wil moet het gebeuren. Alleen ben ik nu langzamerhand zo doortrapt geworden dat ik niet meer het onhaalbare wil, ik wil dus niet dingen die ik niet kán willen, of die niet gebeuren. En als je alleen het haalbare wil willen, dan valt er veel af. Omdat ik het niet mooi vind, of niet interessant, of omdat ik het niet kan. Dat zal bij alle kunstenaars, schrijvers, uitvinders, technici, denkers, timmerlieden, kanaalzwemmers het geval zijn. Ieder heeft z'n beperkingen.
Becommentarieer voor deze gelegenheid zelf eens de opzet van een van je gedichten.
Nee hoor. Dat wil ik helemaal niet. Daar ben ik niet in geïnteresseerd. Dat is mijn vak ook niet, en ik zou misschien