| |
| |
| |
Hans Faverey
Lichtval
voor Remco Campert#
Als iemand een paraplu heeft:
ging hij de paraplu open doen
spitskool die doorschiet;
| |
| |
de forel springt, de regen-
achter op je oever, en laat
verdwijn uit je herinnering.
Rook kan overal uit komen.
wespesteek ook weer niet.
Rotslandschap met scheepstakelage.
Wat moet de plaatsing hier
van een windmolen. Scheeps-
| |
| |
schijn in te kunnen brengen
die, het handzijn moe, deden
mij en al dicht wilde doen:
van iets vaststaat: de rek
daarin, zijn schommeling.
Lang niet alle vogels vliegen;
ooit echt. Het einde komt
Geen licht is ooit ander licht:
wat ik zie doet niet onder
de steen waar ik aan hang
| |
| |
is dit eerder een siddering
of een ooglid dat knippert
Hetzelfde: voor altijd hetzelfde,
al zijn veranderingen ten spijt -
Als moest ik mij steeds opnieuw
in één enkel woord kunnen uitputten,
mij vasthoudend aan alles waarin ik
al ontbonden scheen, en sindsdien
voorgoed voortvluchtig bleef.
terwijl herinnering met zich
doet wat zij wil, beginnen
de maisplanten: zij in haar
abrikoos, ik in mijn abrikoos;
terwijl de kleine vossen nog door
de wijngaard sluipen, en de zee,
fluisterend: bij mij is zij niet;
nee, hier vind je het niet;
| |
| |
tergend langzaam herhaald;
hetzelfde gejank, een zacht
hinniken - een strandscène,
oeverloos: stervende zwaan
Opdat het nog eenmaal wilde
fonkelen, zoals ik ooit zag
in het horzeloog, hield ik
Bestond ik maar uit niets
anders; hield het maar nooit op;
bleef ik maar zo zitten: turend,
neuriënd, aan mijzelf ontwend
rakend - alsof iets onloochenbaars
zich nu in het stof bijtend doende,
in mijn stof bijtend doende was.
Zoals zij daar staat, lijkt ze
eerder leunend in den blinde,
haast zittend; misschien nog
zeggend hurkend, nu ze al
zo'n languit liggend niets
|
|