Liegen dat het gedrukt staat
Een tijdje geleden kreeg ik huisbezoek van een arbeidzaam duo, bezig, ter verwerving van de titel drs. een skriptie voor te bereiden over de geschiedenis van het literaire tijdschrift Soma - wetenschap is toch maar een prachtig iets.
‘Om bij het begin te beginnen...’, werd mij na enige technische problemen met de bandrecorder voorgesteld, ‘...Soraa werd dus opgericht door Heere Heeresma...’ ‘O ja? Vanwaar dat?’ moet ik verbluft gevraagd hebben, want bij mijn weten - en ik mocht me verbeelden daar als redakteur van het eerste uur ook iets van te weten - was de grote Heeresma weliswaar de eerste officiële abonnee van het blad, maar gaat het toch wat ver te menen dat je daarmee tevens de status van oprichter van een periodiek verwerft. ‘Dat heeft hij ergens in een interview gezegd’, luidde het antwoord - uitgesproken met de intonatie van: het stond zelf in de krant. Nu zal het mij persoonlijk een rotzorg wezen wie als oprichter van Soma geboekstaafd wordt, Graftdijk, Kooiman, Heeresma of voor mijn part Sinterklaas - wat me wel even bezighield was dat weer eens bleek hoe groot de macht van het gedrukte woord kan zijn. Wanneer Story of Privé beweert Willem Duys op het Damrak gesignaleerd te hebben in het gezelschap van een amoureuze baviaan (‘We hebben echt een fantastisch kontakt’, verzekerde Willem, die een algehele haartransplantatie overweegt, Privé...) dan kan de heer Duys vervolgens hoog of laag springen: hij stáát voor zo'n half miljoen belangstellenden voorgoed als papiofiel bekend. - Waarmee ik overigens niet zou willen suggereren dat het blaadje Soma zich in belang zou kunnen meten met Mix of Willem Duys.
Het is altijd weer een merkwaardige sensatie onjuiste beweringen over jezelf in gedrukte vorm onder ogen te krijgen. Het stáát er toch maar mooi, en je bent wanneer die vorm van een duurzamer gehalte is of de toon van de bewering pertinenter zelfs geneigd te gaan twijfelen aan je eigen geheugen of geweten.
Voorbeeld. Een paar jaar geleden verscheen er in Vrij Nederland een recensie van mijn roraan Een romance, van de hand van Gerrit Komrij. Deze recensie was een grap. Het betrof namelijk een volmaakte vox media: Komrij had een kompilatie gemaakt van alinea's uit de brallerige wervingsteksten die uitgevers ter meerdere, maar vooral voorbarige glorie van hun boeken de wereld insturen, en de supporters van het boek konden er, wanneer ze naïef genoeg waren, een absolute loftuiting in lezen, terwijl zij die het verfoeiden konden smikkelen van de parodie. Best leuk natuurlijk, vooral voor het slachtoffer. Het slachtoffer in kwestie hield zich gemakshalve maar voor dat het, naar bleek, in ieder geval de verkoop van het boek niet schaadde, integendeel...
Maar nu het staartje van de muis. Korte tijd later word ik opgebeld door Gerrit Komrij. ‘Ik word lastig gevallen’, klaagt hij. ‘Mensen bellen mij midden in de nacht uit mijn bed om hun beklag te doen over die recensie. Ik wil dat u daarmee ophoudt.’ ‘Pardon, meneer Komrij’, zeg ik in oprechte verbazing. Want werkelijk, ik weet van niks. Maar Komrij wil zich niet laten overtuigen. ‘Als u maar zorgt dat het ophoudt’, voegt hij mij somber toe. ‘Maar hoe kan ik daar nu iets aan doen wanneer ik helemaal niet wéét wie dat zijn’, werp ik tegen. ‘Ja ja’, zegt hij, ‘dát zal wel...’ - want hij gelooft geen bal van wat ik zeg. Dat zijn van die situaties waarbij je het machteloze gevoel krijgt dat iedere tegenwerping of ontkenning van jouw kant geen verdere uitwerking heeft dan het tegenovergestelde van wat je beoogt: het vergroot alleen maar de zekerheid bij die ander. Tandengeknars, loden schoenen, inertie. Alsof het op je voorhoofd staat geschreven... De tijd gaat voort. Ik ben de affaire allang vergeten. Maar dan wordt Gerrit Komrij gastredakteur van het studentenblad Propria Cures. En haalt vervolgens de historie op in, alweer, een geestig stukje. Zoiets van: ‘Kooiman rekruteerde zijn vriendjes om mij het leven zuur te maken’. Ik denk: wel verdomme, houdt dat nou nóóit op. En daarna meteen: nou ja, in PC, het zal me verder ook worst zijn.
Niet lang daarna bezoek ik een concert in het Concertgebouw. Een bekende komt in de pauze naar me toe. ‘Dat met die telefoon en Komrij indertijd, weet je wie dat was? Dat was ik.’ Er klinkt wroeging in zijn stem - wat de muziek niet al vermag.
‘Nou,’, zeg ik, ‘daar heb je me dan ook een mooie dienst mee bewezen!’ Maar ik denk: eindelijk gerechtigheid.
Kort daarop kom ik Komrij tegen. ‘Hé, meneer Komrij!’ roep ik blij. ‘Eindelijk weet ik wie het geweest is, indertijd met die telefoon.’ Komrij kijkt me aan met een gezicht van: dit is toch wel het toppunt! ‘En die persoon deed 't niet zozeer om ú maar juist om mij een hak te zetten!’ Komrij kijkt me aan met een gezicht van: ja ja, en dat moet ik geloven! ‘Dat heeft ie namelijk zelf bekend, tijdens de pauze in het Concertgebouw.’ Komrij kijkt me aan met een gezicht van: tijdens de pauze van het Concertgebouw nog wel... Komrij informeert of het een móói concert was.
Tenslotte verschijnt een bundeling van de grappige stukjes van Gerrit Komrij (Papieren tijgers) En jawel hoor. ‘Kooiman rekruteerde zijn vriendjes...’ etcetera, of daaromtrent. Het staat er en het zal er blijven staan. Het blijft regenen boven Madurodam.
En nu de marginale aanleiding van deze marginalia. Het Nieuwe Proza heet het boek. Interviews met jonge nederlandse schrijvers door Johan Diepstraten & Sjoerd Kuyper. Eén van die jonge schrijvers heet Guus Luijters. Ik lees het interview met hem. En bij pagina 234 gekomen begin ik mijn ogen uit te wrijven. Droom ik dan ècht? Want wat beweert Luijters? Het volgende: ‘...en dan lees je een recensie van Rein Bloem in Vrij Nederland over De schrijver droomt. Een hele theorie over het filmisch perspectief, hele moeilijke woorden over hoe er in één zin iets verandert met een hond en een sigaar, weet ik veel. Maar wat er niet staat in die recensie, is dat dat verhaal oorspronkelijk een scenario was. Dat weet Rein Bloem waarschijnlijk niet, hij zit allemaal theorieën op te hangen, maar als je dat verhaal nog een keer leest in het besef dat het een filmscenario is geweest, dan wordt het heel anders met al die geheimzinnige doorkijken en perspectieven. Dan is het namelijk een vrij normaal filmscript, zoals filmscripts eruit zien. Maar niemand weet het, en Kooiman vertelt het ook niet in een interview. En daar heeft hij gelijk in. Maar ik heb dat script toevallig gezien, en daarmee zijn al die mooie verhalen tot nul teruggebracht.’
Ik wrijf dus in m'n ogen. Lees de passage nog een keer. Hum. Een filmscript dus. Gut. - Maar is dat nou wel zo? Het wás toch helemaal geen filmscript, het was toch een verháál? Ik graaf in mijn geheugen. Vergis ik me nou? Drink ik misschien te veel? Luijters heeft dat script, beweert hij, immers gezien...?
Voor zover ik weet was er een verhaal. Géén script. Luijters heeft géén script gezien. Ook het manuscript van het verhaal niet, trouwens. Luijters heeft namelijk mijzelf in jaren niet gezien.
Maar het staat er en het blijft er staan, zolang Ajax stuk blijft gaan aan drank en vrouwen...
D.A.K.