De Revisor. Jaargang 5
(1978)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |||||||||||
Riemer Reinsma
| |||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||
Een omschrijving was dat; niets meer en niets minder. Wat voegt de encyclopedie daaraan toe? Niets: hier zelfs geen trefwoord wiskunde. Niets over Euclidische meetkunde, Euclides, algebra, Pythagoras, algebraïsche meetkunde. Dezelfde toestand tref ik aan bij ‘tand’: niet in de encyclopedie opgenomen. Of zou die informatie misschien bij het trefwoord ‘kies’ gedeponeerd zijn? Nee, ook dat trefwoord ontbreekt. In een trefwoord ‘gebit’ is evenmin voorzien. Ook het trefwoord ‘aarde’ ontbreekt in de encyclopedie. Men had zijn kruit blijkbaar reeds geheel verschoten in het woordenboekgedeelte. Een en ander lijkt erop te wijzen dat het woordenboek de encyclopedie krachtig leeggezogen heeft waardoor de laatstgenoemde is vermagerd tot een lijst van hoofdzakelijk eigennamen (personen, steden, landen), hier en daar met een landkaart verlucht. Namen, namen, namen; geen samenhangende informatie. Een broodmagere, tot het bot uitgeteerde encyclopedie, kortom. Eén van de onaangename trekjes van veel woordenboeken, zeker van Nederlandse - en onmiddellijk weer in verband te brengen met de 19e-eeuwse achtergrond waaruit ze ontstaan zijn - is, dat het totaal aan informatie dat in de betekenisomschrijvingen opgeslagen ligt, uitzonderlijk rommelig georganiseerd is. Rommeliger dan in welke encyclopedie ook. Encyclopedieën hebben het voordeel dat hun opzet een gecentraliseerde, niet-versnipperde behandeling van onderwerpen toelaat en vaak zelfs uitlokt. Dat leidt er in de praktijk toe dat de over een encyclopedie gedistribueerde informatie gewoonlijk (bijv. door verwijzingen) wat beter toegankelijk gemaakt en gecoördineerd is dan in woordenboeken pleegt te gebeuren. Woordenboeken, verplicht als ze zijn om vele tienduizenden woorden - waaronder veel synoniemen en gedeeltelijke synoniemen - elk op hun beurt als trefwoord te honoreren en te beschrijven resp. omschrijven, komen door die gigantische taak nauwelijks aan een zinvolle opzet toe. Ze verdrinken in de vele informatie die ze geacht worden te geven. Zelfs bij heel gewone trefwoorden vinden we dientengevolge een soort informatie dat, in onderlinge samenhang beschouwd, het best als ‘ratjetoe’ is te kwalificeren. Heel gewone trefwoorden, zei ik - zelfs die in de orde van poep en pies. Ik beperk me hier tot het eerstgenoemde en vermeld allereerst, ter oriëntatie, wat de Winkler Prins over de vaste uitwerpselen te berde brengt, en hoe. Daarna volgt hetgeen Larousse weet te melden. De WP omschrijft het trefwoord ‘faeces’, zondags synoniem van poep, als: vaste uitwerpselen. Het trefwoord ‘faeces’ is ontsloten vanuit een paar andere trefwoorden, nl. faecaliën, fecaliën en excrementen. Uit de omschrijving blijkt dat ‘uitwerpselen’ het genus proximum, oftewel het naastgelegen overkoepelende begrip, het meest nabije hyperoniem is. Bij het trefwoord ‘uitwerpselen’ staat geen omschrijving maar wordt de lezer verwezen naar ‘faeces’. Dat is jammer, maar ik kan uit het een en ander toch wel concluderen dat uitwerpselen het geheel van vaste èn vloeibare afvalstof is. Bij ‘ontlasting’ zegt de WP nog dat dit woord ‘menselijke faeces’ betekent, en er wordt weer verwezen naar ‘faeces’. Dat levert al met al een redelijk bruikbaar totaalbeeld. Geldt dat ook voor de informatie die Larousse terzake geeft? Gemakshalve begin ik maar bij het trefwoord ‘poep’; dit staat omschreven als ‘drek’. Ik ben zo vrij, dat als een impliciete verwijzing op te vatten en kijk bij ‘drek’. Aldaar - woordenboeken kunnen het niet laten - word ik op soortgelijke wijze doorverwezen naar ‘uitwerpselen’. Van daar gaat het op ‘ontlasting’ en ‘fecaliën’ aan (beideals synoniemen opgevoerd). De omschrijving achter ‘ontlasting’ maakt mij in dit verband niets wijzer: het woord wordt gedefinieerd in de handeling-aanduidende betekenis ‘zijn gevoeg doen’. Pas bij ‘fecaliën’ komt er enige duidelijkheid in de materie. Daar is een betekenis ‘feces’ en een betekenis ‘urine en feces’. Een engere betekenis en een ruimere. Doordat die twee verschillende betekenissen hier aldus naast elkaar worden opgevoerd, ligt de implicatie voor de hand (althans als we zouden mogen aannemen dat Larousse over dit stukje wereldbeeld en de bijbehorende terminologie grondig heeft nagedacht), dat alle eerder genoemde synoniemen van ‘fecaliën’ eveneens die tweeledige betekenis hebben. ‘Poep’ dus ook. Aangezien dit nu eenmaal niet zo is, valt het zojuist geëtaleerde fragment van het omschrijvingensysteem in Larousse als een kaartenhuis ineen. Er is geen systeem. Ook deze Larousse blijkt dus een onvervalste loot aan Neerlands woordenboekenstam. Zo'n woordenboek is te vergelijken met een gigantische legpuzzel van enkele duizenden stukjes, waarvan er - misschien, door toeval - slechts enkele tientallen aan elkaar passen. Hier manifesteert zich duidelijk de terreur van het alfabet. De rechtgeaarde, dat wil zeggen de doorsnee-lexicograaf werkt vanuit de A richting Z zonder ooit een blik naar opzij, naar | |||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||
achteren of naar voren te werpen. Ook als het gaat om woorden en daarmee corresponderende verschijnselen die aan nauw sluitende criteria gebonden zijn en die ook onderling nauwe begrenzingen tonen. Verschijnselen dus die alleen zus of zo heten wanneer ze aan die en die criteria beantwoorden. Een paar voorbeelden kunnen dit duidelijk maken. Allereerst noem ik hier een cluster termen uit de chemie, met een korte toelichting:
Zo zit het in elkaar. Vinden we dat in Larousse terug? Wanneer we van bijzonder naar algemeen gaan, of anders gezegd: van minder omvattend naar meer omvattend, moeten we beginnen bij ‘spray’. Larousse's omschrijving luidt: ‘d.m.v. bv. een spuitbus fijn verstoven vloeistof, nevel’. Deze formulering laat twee interpretaties toe: je kunt ‘nevel’ enerzijds opvatten als een synoniem van de zinsnede ‘...verstoven vloeistof’ en anderzijds als een bijstelling bij het woord ‘vloeistof’. De eerste interpretatie is fout omdat een nevel niet gelijk te stellen is met een ‘verstoven vloeistof’, de tweede omdat een nevel überhaupt geen vloeistof is. Die toevoeging van het woord ‘nevel’ aan de omschrijving doet Larousse bij dit trefwoord dus de das om. Ik verplaats mijn aandacht naar het trefwoord ‘nevel’. Tot mijn verbazing merk ik dat dit woord niet in de scheikundige betekenis omschreven is, maar uitsluitend in de zin van ‘grijsachtige sluier in de atmosfeer v. microscopische waterdeeltjes waarbij het horizontaal zicht a.h. aardoppervlak beperkt wordt’ enz. Dit is de engere, alledaagse betekenis van ‘nevel’; de ruimere, chemische betekenis ontbreekt. Hoe staat het met de volgende term in de reeks, aërosol? Larousse: ‘spuitbus gevuld met een mengsel v.e. vloeistof en een vloeibaar aandrijfgas’. Toch raar dat die andere betekenis, in gas opgeloste colloïden, onvermeld blijft. Nu naar sol: ‘colloïdale oplossing: Aërosol’. Nou breekt m'n klomp! Toen ik ‘aërosol’ zoëven op z'n alfabetische plaats opzocht, vond ik alleen maar die spuitbus-betekenis. Maar nu, bij ‘sol’, blijkt Larousse de aërosol - stiekem! - toch wel degelijk óók te kennen als een subcategorie van de sol. De linkerhand wist niet wat de rechter deed... Storend van onsamenhangendheid is ook de behandeling die men de kleurnamen heeft toebedeeld. In de hierna volgende citaten uit Larousse beperk ik me tot de hoofdkleuren: rood: hoofdkleur v.h. spectrum, met de kleinste breekbaarheid geel: hoofdkleur v.h. kleurenspectrum tss. oranje en groen blauw: één der drie hoofdkleuren van het spectrum, gelegen tussen groen en violet, met een golflengte v. 4360 à 4950 Å. ultraviolet: zegt men v. onzichtbare stralingen met een hogere frequentie dan violet, maar met een kleinere golflengte. (Ze hebben een heilzame werking op rachitis, maar zijn schadelijk voor het oog). Ineens duikt hier een beknopte medische handleiding op waar volstaan had kunnen worden met een vermelding van de golflengte. En dan liefst niet, zoals Larousse bij ‘blauw’ deed, uitgedrukt in de per 1 januari jongstleden officieel afgeschafte eenheid Ångström, maar in nanometers.
Behalve de boven genoemde typen informatie geeft Larousse, als elk ander woordenboek, natuurlijk ook informatie over grammaticale eigenschappen van de woorden e.d. Over de kwaliteit daarvan kan ik kort zijn: Larousse voegt weinig of niets toe aan wat we hier te lande op woordenboekgebied reeds in huis hebben. Ik volsta met één voorbeeld. Het ‘woord vooraf’ belooft de lezer gegevens betreffende de uitspraak. Van Dale doet daar niet aan, Koenen slechts bij uitzondering, kortom geen enkel Nederlands woordenboek heeft daar totnogtoe serieus aandacht aan besteed; uitgezonderd natuurlijk het meer specialistische uitspraakwoordenboek van De Coninck, uitsluitend aan dit ene onderwerp gewijd. Hier lag een primeur klaar voor Larousse. Hoe spreek je ‘murw’ uit? Moet dat met een - w of moet/mag het met een - f? Hoe spreek je ‘junta’ uit? Wordt ‘abortus’ uitgesproken met een a zoals in ‘man, of met de a van “maar”? Of kan het allebei? Zelfs bij een klassiek probleempje als “oeuvre”, waar Koenen, zij het ook primitief, iets over de uitspraak zegt, laat Larousse het afweten. Wat dat aangaat was het natuurlijk al een veeg teken dat er bij de aanwijzingen voor het gebruik geen fonetisch alfabet gegeven is. Bevat de Larousse eigenlijk woorden die wel van uitspraakinformatie voorzien zijn? Eindelijk vind ik iets: Ångström “uitspr: ongstreum”. In die omgeving tref ik ook aan: angostura: [kit. tu; tu=tu]. “Kit.” zal wel “klemtoon” betekenen; maar wat mag tu=tu wel betekenen? Tenslotte nog één eigenaardige kwestie. In de gebruiksaanwijzing staat dat de verwijzing ‘z. frontispice’ inhoudt, dat er een illustratie over dat trefwoord te vinden is bij het begin van de letter waarmee het trefwoord begint. Ik maak hieruit op dat ‘frontispice’ bij Larousse wordt gebruikt in de betekenis ‘begin van een nieuwe letter in een alfabetisch naslagwerk’. Die betekenis van ‘frontispice’ ken ik niet. Maar ik ben bereid te leren en zoek het trefwoord ‘frontispice’ op. Daar vind ik alleen de betekenissen die ik al kende, nl. ‘versierde titelpagina v.e. gedrukt boek; later: illustratie tegenover de titelpagina v.e. boek’. De Larousse-redactie is zich kennelijk totaal niet bewust van haar eigen taalgebruik. Ik blader nog even terug naar de titelpagina van de Larousse. De Larousse heeft geen frontispice. |
|