Tentije en Anker
In De Revisor V/I publiceerde Robert Anker fragmenten uit een cyclus getiteld ‘Schepen, de rivier’. Hans Tentije kon zijn ogen niet geloven, toen hij dat zag, want in Avenue literair van december 1976 stond zijn verzenreeks ‘Schepen, rivieren’. Dit is niet pluis, dacht Tentije, en hij eiste een onderzoek in deze zaak.
Moeilijk was dat niet. Op de titel na leverde tekstvergelijking geen reden op om aan plagiaat te denken, al zijn bij een dergelijke stofkeuze woorden als ‘water’, ‘lading’, ‘stroom’, ‘de’ en ‘het’ onvermijdelijk - overigens is ‘het’ bij Tentije altijd ‘'t’ en dus plagiaat-proof. Wel valt op dat Anker ‘het gangboord noemt, waar ook Tentije ‘'t gangboord’ heeft, maar och, wie zich even in schepen op rivieren verdiept zal op zo'n woord wel komen.
Was uit de tekst dus al weinig reden voor ongerustheid te putten, een telefoontje met Anker nam eenvoudig alle argwaan weg: hij kende de cyclus van Tentije niet, en wij geloven hem, waarom niet? Hoewel Anker zijn naam mee heeft, is Tentije de eerste die een reeks gedichten publiceerde onder een titel die, onafhankelijk van hem, Anker in iets andere vorm gebruikte voor - eveneens - een verzenreeks.
Een geval van coïncidentie. Maar ook een aardig voorbeeld van originaliteitsbehoefte. Tentije vond dat Anker aan zíjn onderwerp had gezeten, die schepen en rivieren waren van hem. Het is echter nogal een probleem wàt van wíe is. Behoort de vissende reiger aan Van Geel toe (Enkele gedichten), of mag Jacob Groot hem ook zien staan (Op komst)? Maar mag Groot hem dan - net als Van Geel, alleen explicieter - zien als een naar verzen vissende dichter? Hoeveel leeuweriken zijn er in de loop der tijd niet uit heel verschillende pennen zingende opgevlogen?
De zorgen zijn niet van de lucht, als we zo beginnen. Heeft Bernlef al die diorama's in Zwijgende man soms van mij? Heb ik de mijne misschien uit Kijkdoos van Willem van Toorn en lijkt Van Toorn niet vaak bedenkelijk op Vroman? Wat moet Jan Kuijper met titels in zijn Sonnetten die van Vestdijk afkomstig zijn (‘Dichter in de bloemen’, ‘Ontmoetingen in het Vondelpark’)? Interessanter dan de coïncidentie is de besefte en bedoelde overeenkomst, het besefte en bedoelde verschil. Poëzie is zonder poëzie niet denkbaar, al gaat het vers ook ten dele z'n eigen weg. Maar wie wat van wie en wanneer en hoe heeft - wie zal het zeggen? Anker wist in elk geval niet dat hij als tweede de keus deed.
T.v.D.