[Een onvertogen woord (vervolg)]
der natuur, zooals wij, menschen, die tot dusver kennen, wijst die niet heen, vraag 'k als met stil-bewegenden vinger, op een heel andere sfeer van Zijn, niet binnen ons zinnelijk waarnemen vallend, en evenmin, met haar diepere wortelen, gehecht in het zoogenaamd Materiëele, in het onbegrensd Geheel van atomen-en-kracht? Ja, die andere sfeer bestaat zeer zeker, tenminste, naar reedlijke waarschijnlijkheid, wèl!’
En zelfs voor de toekomst heeft Kloos een boodschap - men begrijpt met hoeveel interesse, èn scepsis, Gorter, de stevig in de leer der socialistische heilsverwachting staande Gorter, dit gelezen heeft:
‘Het komende godsgeloof, dat nu reeds bij velen als in sluimer droomt....
Gorters krachtterm blijft echter incidenteel. Hij bleef zich altijd bewust van 'tgeen hij aan de jonge Kloos verschuldigd was. De scholier der Poëzie schreef in deze zelfde latere jaren ook het gedicht dat in De Nieuwe Tijd van 1913 en later in De Arbeidersraad verscheen:
Willem, gij hebt mij geleerd
Dat het schoone moet zijn ideëel -
Karel, gij hebt mij geleerd,
Dat het schoone moet zijn reëel -
En sinds zocht ik in der wereld zaal
En de arbeidersfiguren die eerst in zijn Klein Heldendicht (1906) optreden, later nog eens in fragment-gebleven pogingen tot opnieuw een niet-mythologisch epos (Verz. Werk 8, 245-274), heten behalve Simon (de naam van Gorters vader) en Karel (Alberdingk Thijm) en Herman, ook steeds Willem.
Hoe Kloos daar tegenaan gekeken heeft, is nergens geboekstaafd.
Enno Endt