geheel duidelijk. In ieder geval spelen de gebruiksfrequentie van een woord en datgene wat ermee wordt aangeduid een rol. Als het aangeduide iets tijdelijks is, zal ook het corresponderende woord weer verdwijnen.
De linguistiek, en met name de morfologie, bestudeert hoe op onopzettelijke manier de woordenschat van een taal kan worden uitgebreid. Voor het Nederlands kunnen we twee manieren onderscheiden, afleiding en samenstelling. Bij samenstelling worden twee woorden samengevoegd tot één nieuw woord (b.v. energiebesparing), bij afleiding wordt een prefix of suffix toegevoegd aan een bestaand woord (b.v. nichterig uit nicht, bevrouwen uit vrouw - als tegenhanger van bemannen uitgesproken door E. van Thijn -). De linguïstiek spreekt in dit verband van ‘woordvormingsregels’. De kerngedachte is dus, dat op basis van de bestaande woorden van een taal de woordenschat kan worden uitgebreid. Zo kan men het prefix ver- toevoegen aan een adjectief x om een werkwoord te vormen met de betekenis ‘x maken’ (b.v. vervuilen, verzieken) of ‘x worden’ (b.v. vergelen, vervuilen).
Van Agt's gebruik van het woord verkinderlijken is dus niet anders dan het toepassen van een nog steeds werkzame regel van het Nederlands, en duidt niet op een bijzondere originaliteit. De vraag blijft echter: heeft Van Agt de Nederlandse woordenschat nu wel of niet met een woord uitgebreid?
Voor een goed begrip van deze problematiek is het nodig om onderscheid te maken tussen een ‘lexicon’ en een ‘woordenboek’. Een lexicon is een theoretische grootheid: de taalkundige beschrijving van alle eigenschappen van de bestaande woorden van een taal. Een woordenboek is een materieel bestaande, praktische beschrijving van een deel van de bestaande woorden van een taal. Wat moet nu in het lexicon worden opgenomen? Volgens Aronoff (1976) het volgende:
(1) | alle ongelede woorden van een taal |
(2) | alle gelede woorden die minstens één idiosyncratische (d.w.z. niet op grond van een woordvormingsregel voorspelbare) eigenschap hebben. |
Een woord als vergeling hoeft dus niet te worden opgenomen, omdat alle eigenschappen ervan (dat het een zelfstandig naamwoord is, de betekenis, de klankvorm etc) voorspelbaar zijn op grond van de woordvormingsregel voor -ing-woorden. Ieder woordvormingsregel specificeert namelijk de voorspelbare eigenschappen van de erdoor geproduceerde woorden. De consequentie hiervan is, dat vergeling geen bestaand woord is, niet tot de Nederlandse woordenschat behoort en dus niet in een woordenboek of lexicon hoeft te worden opgenomen, ook al is het een welgevormd woord van het Nederlands. Het bij het scrabble-spel gehanteerde criterium dat alleen die woorden mogen die in een woordenboek staan, is dan ook vanuit taalkundig gezichtspunt onjuist.
Het criterium dat alleen die gelede woorden in het lexicon moeten worden opgenomen die één of meer onvoorspelbare eigenschappen hebben, levert problemen op bij samenstellingen, omdat deze per definitie iets idiosyncratisch hebben: de preciese aard van de relatie tussen de twee samenstellende delen is nooit helemaal voorspelbaar. Bij een heel gewoon woord als bureaustoel moeten we weten dat het niet een stoel is, gemaakt van een bureau, zoals een bielzentafel wel gemaakt is van bielzen. Speculaasbrokken bestaan uit speculaas, maar hondebrokken (helaas) niet uit hond. Dit zou echter inhouden, dat elk nieuw compositum in het lexicon zou moeten worden opgenomen, b.v. (een willekeurige reeks uit Uit den Bogaart 1975): opvoedingsdaad, opvoedingsfunctie, opvoedingsgesticht, opvoedingsmiddelen, opvoedingsinstituut, opvoedingssituatie, opvoedingstaak. Dat zou een gigantische uitbreiding van het lexicon inhouden.
Een oplossing van dit probleem wordt voorgesteld door Downing (1977). Zij onderscheidt in de eerste plaats deiktische en classificatorische composita. Een voorbeeld van een deiktisch compositum is apple juice chair, gebruikt om iemand een plaats te wijzen, nl. de stoel waarvoor op tafel een glas appelsap staat. Deiktische composita zijn altijd ééndagsvliegen en worden nooit gelexicaliseerd. Classificatorische composita duiden een klasse van entiteiten aan. De relatie tussen beide delen van zo'n samenstelling is meestal duidelijk op grond van de context. Taalgebruikers hebben bovendien, zo bleek uit Downing's onderzoek, een voorkeur voor het leggen van een niet-toevallige relatie. Een classificatorisch compositum moet alleen dan worden vastgelegd in het lexicon, als één bepaalde relatie tussen beide samenstellende delen in de loop van de tijd is vastgelegd in het taalgebruik. Dat vastleggen kan men b.v. testen door zulke composita aan meerdere proefpersonen zonder context aan te bieden en dan een betekenisomschrijving te vragen. Verder wordt een compositum uiteraard opgenomen als er nog andere idiosyncratische eigenschappen zijn.
Men kan deze gedachtengang doortrekken naar afleidingen als verkinderlijken. Dit woord heeft twee potentiële betekenissen, ‘kinderlijk maken’ of ‘kinderlijk worden’. Van Agt gebruikte in de regeringsverklaring de tweede, maar de eerste is nog niet uitgesloten. Verzieken en verblinden daarentegen hebben alleen maar de causatieve interpretatie ‘ziek/blind maken’. Deze woorden zijn dus gelexicaliseerd en moeten in het lexicon worden opgenomen. Evenzo hoeft ontvogeling (gezegd van een natuurreservaat, Trouw, 14.2.1978) noch ontvogelen te worden vastgelegd in het lexicon, zolang zowel de betekenis ‘van vogels ontdoen’ als de betekenis ‘vogels kwijtraken’ nog mogelijk is.
Het woord bestaand in de woordgroep bestaand woord betekende in het bovenstaande dus niet ‘ergens in een geschreven tekst voorkomend’, maar‘gelexicaliseerd, tot het lexicon behorend’. Deze twee manieren van bestaan van een woord worden echter in de bestaande woordenboekpraktijk door elkaar gehaald. Het WNT - en Van Dale's Woordenboek is daar grotendeels op gebaseerd - is gemaakt op basis van een aantal schriftelijke bronnen, die beschreven staan in de Bronnenlijst van het WNT van 1943 en twee aanvullingen daarop, de laatste van 1966. Veel woorden die slechts éénmaal of door één auteur worden gebruikt