De Revisor. Jaargang 5(1978)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Ad Zuiderent Tot de verbeelding sprekend De nacht heb ik aan tafel doorgebracht, nogal van slag, gewacht, gedacht, geen prachtig rijm voorzag mij van voldoende zachtheid. Langer liet het glas zich niet vullen, omdat ik als bevroren niet te slapen zat in zwak lamplicht. Loste lawaai van auto's op in het donker, sloegen deuren dicht, dacht ik het ganglicht te horen. Maar doof voor wat zich buiten mij bevond zag ik de deur niet opengaan. Jouw vormen zaten ijskoud in mijn hoofd: ik zat aan tafel zonder. Totdat de ochtend zich in langzaam grijs achter het glas ontdooide, beweging zonder breuk. Als ik het niet gedacht heb, heb ik het gedicht. Misschien betekende het niets en stond jij niet te schudden aan mijn schouder. Liedje op één toon Als de dichters, zei ik: zij arbeiden niet, maar vergelijken rijpen met rijkdom en roken daarbij als een fabrieksschoorsteen. Als de vogelen des velds, zei ik: zij vliegen als dichters rond de oogst, de lucht trilt vlak boven de akkers, wachtend op machines, waarachter de lezers. Als de vruchten, zei ik: zij rijpen en worden geplukt als poëzie, in kelders uitgelegd voor de winter, urenlang gestoofd en op zondag gegeten. Als de dood, zei ik, voor misoogst en rotting, las wat ik schreef en keek als een boer naar de lucht: zomer, dat wel, maar als de taal blijft zoals nu, zit ik van de winter met geen ander woord dan als. Vorige Volgende