De te fabula narratur
Een dertigtal recensies kreeg Strato van Sardeis' Knapenliedboek. Twee daarvan stonden in De Revisor.
E.B. de Bruijn voert mij in ‘Vertalerskrakeel’ (nr. IV/2) schrijvend, sprekend, telefonerend en zelfs dichtend op. Zijn die eerste twee nog aannemelijk, dichten doe ik even weinig als telefoneren.
P. Claes weet daarna te melden ‘Waarom ook Charles Vergeer de Nijhoff-prijs wel weer niet krijgen zal’ (nr. IV/4). Hoofdmededeling van zijn geschrijf is dat mijn nederlands even belabberd is als mijn grieks, en mijn (her)dichten zo mogelijk nog slechter. Daar ik dichter, noch stylist, noch graecus ben, was ik niet zeer ontdaan. Wel ergerde me het bedroevend lage peil van mijnheer Claes kritiek. Wie een flinke veeg uit een pan geven wil, moet wel met juiste argumenten komen en niet zijn toevlucht hoeven te zoeken in allerhande leugentjes.
Mijn opzet was - en het staat ook duidelijk in mijn verantwoording - een stukje van de oude griekse werkelijkheid na te voelen en dan in goed - begrijpelijk en verteerbaar - Nederlands te vertalen. Sommige vakdichters - ik noem Hans Warren, Adriaan Morriën - vonden die vertaling vaak heel poëtisch; soms ook niet.
Maar ik heb mijn vertaling ook niet als een ‘herdichting’ opgeschept. Claes mag mijn werk best afwijzen of zelfs ‘mengsel van oubolligheid, onbeholpenheid en kwajongensbranie’ noemen.
Maar eerlijk moet hij welzijn. En dat is hij niet in de volgende zaken. Claes verwijt mijn verbeelding ‘bepaald pervers’ te zijn. Ik weet niet wat Claes daaronder verstaat. Vermoedelijk iets dat ik wat hoger waardeer dan hij. Pervers, omdat ‘waar het Grieks de pornografische prikkels in verheven taal verpakt’ ‘Vergeer met grofheden’ durft aan te komen. Behalve dat het met die ‘verheven taal’ van de grieken gelukkig wel meevalt, is het enige grove hier de wijze waarop Claes de zaken in een vals licht durft te stellen. Claes zegt er namelijk niet bij dat de vertaler zich doorgaans niet te veel ‘grofheden’ veroorlooft. Maar wel tracht hij mij een hak te zetten door het enkele gedicht (nrs. 173 A en B) eruit te nemen dat ik dubbel vertaalde. Een keer (A) letterlijk, en de andere keer met de voor iedere griek doorzichtige bedoeling (B).
Wat bij mij dus uitzondering is (één maal) laat Claes voorkomen als regel: een ‘grofheid’, mijnheer.
Bovendien weet Claes niet, of vermeldt hij niet, dat die dubbelzinnige bedoeling van het gedicht - en van vele andere - niet de vrucht is van mijn perverse verbeelding. Zelfs Hermann Beckby verschaft in zijn bekende Tusculum-editie in een noot informatie. Daar lees ik: ‘2. Hund: s. V 105. Stier: a) Sternbild, b) perineum, anus. -3. Herakles' Gattin: Hebe; hèbè = peos. Deo: Getreide Brot; durchnetzte Deo: faeces.’
Ik vertaalde enkel dit grieks en latijn in het nederlands. Wat men verwachten mag van een vertaler.
Eventuele verwijten dus te richten tot die ‘verheven’ Griek die het schreef, of de ‘perverse verbeelding’ van de klassiek filoloog die het omschreef.
Ook mijn Nederlands vindt Claes slecht. Ik het zijne. Wellicht schrijft hij dat vlaams dat Jeroen Brouwers meent. Hij lijft mij bijvoorbeeld in bij het gilde van ‘klassieke omzetters’ (het staat er). ‘Omzetten’ zal