Het Onvermijdelijke
Waar het gevaar in school was niet dat hij zou omkijken - hij wist dat hij dat toch niet zou kunnen nalaten - noch ook dat zij zou omkijken, want dat zou ze waarschijnlijk niet doen (ze deden het immers bijna nooit) maar dat er als ze al zou omkijken, een boze, verongelijkte uitdrukking op haar gezicht te zien zou zijn alsof ze gegriefd was dat hij omkeek terwijl hij het toch alleen maar deed, niet kon nalaten, omdat ze dan misschien niet mooi maar toch een eenzame vrouw was waarvan hij even wilde weten of nu eindelijk zou gebeuren waar hij al zo lang van droomde zonder dat het ooit gebeurd was, dat ze zou glimlachen en langzamer zou gaan lopen totdat hij naast haar was, waarna ze samen zouden oplopen, zonder iets te zeggen vooralsnog, maar wel beiden ervan overtuigd dat ze voor die dag, die avond, die nacht misschien wel, voor elkaar bestemd waren. Maar toen hij passeerde wist hij al dat het niet zou gebeuren en dat het beter was dat hij voor zich bleef kijken. Hij kon het echter niet nalaten, zomin als hij had kunnen nalaten om te eten, te zweten of te slapen en toen was die blik daar die moeiteloos alle pijn om het bestaan van de andere sexe in één gevoel samenbalde, dat zo moeilijk omschrijfbaar was maar nog het meest leek op een mengeling van verdriet en vernedering, verdriet omdat de aarzelende toenaderingspoging die in het omkijken besloten lag zo hautain van de hand gewezen werd en vernedering omdat er in haar blik ook iets van trots en minachting school en tegelijkertijd angst, alsof hij zowel een sukkel als een aanrander was, en niet alleen maar iemand wiens denken en doen doorlopend in beslag genomen werden door dat almachtige en raadselachtige verlangen naar meisjes.
Maarten 't Hart