Dies so hebben wij sekeren waan:
Wie geet in minnen te stride
Ik knoei een beetje met de spelling om het wat makkelijker te maken, maar de's' heb ik laten staan, want daarin zit de kracht.
Een opening via de natuur is gebruikelijk, maar een zo geladen aanvang, waarin het sap de bomen in schiet is bij de troubadours onvertoond. En nauwelijks staat dan de natuur in brand of via een episch beeld (ridder op gevecht) wordt uitgelegd dat winst niet uit blijven kan, mits hij maar niet versaagt; dat opdat hi niet en mide=als hij maar niets uit de weg gaat is werkelijk onbetaalbaar: de raketstart is zo veelbelovend dat de vlucht wijd lijkt te reiken, maar in de slotzin wordt het voor de goede luisteraarster een zaak van afwachten, nog even verder vliegen en dan slaat het noodlot toe.
Luisteraarster - want Hadewych werkte voor en in een groep van religieuze vrouwen. Verder hoeven we het niet te zoeken, ondanks de geleerde Kazemier die het mannelijk vertelperspektief (een ridder trekt uit ten strijde en vertelt van onderweg) zo opvallend vond, dat hij Hadewych als lesbisch zag. Niet dat zoiets niet waar kan zijn, maar dat een hedendaagse lezer die zo'n tekst doorgeeft de mogelijkheden daarvan reduceert tot één verklaringsmechanisme - dat is erg. Of het niet juist zo is, dat het overschrijden van alle door mannen opgestelde normen, het met en zonder kop dóórgaan waar alle mannen van haar tijd al waren opgehouden, een kwestie van vrouwelijk temperament zou kunnen zijn.
In de recente film van Agnès Varda, L'une chante, l'autre pas, heet het ook om dat temperament te gaan. Maar wat zien en horen we: de zachte krachten die het uiteindelijk zullen winnen, eindeloos gejongejans over relatieproblemen die goed uitkomen.
Niet die problemen zijn onecht, stel voor, evenmin de inhoud van de dialogen of de abortus - en zwangerschapsliedjes die door één van de hoofdpersonen met haar groep de Orchidee gezongen worden.
‘Ik wil vrouwelijke beelden overbrengen’, zegt zangeres Pomme, maar wat zijn dat, als je afziet van die specifieke inhouden? Zachte kleuren, rustig ritme, gevoeligheden, glijden door Amsterdamse grachten, Perzische prinsen, gescheiden dokters? In hoeverre hangen soortgelijke beelden af van mannelijke projekties, van eeuwenoude man/vrouw/maatschappij patronen die de vrouw zwakker maken dan ze kan zijn?
De film wil de emancipatie van twee vriendinnen laten meemaken, de ene zingt zich een eigen weg, de ander wordt hoofd van een gezinsplanningburo. Maar de eerste kan maar matig zingen en de tweede in het geheel niet akteren. De vorm is onecht. En het temperament van de twee vrouwen is, ondanks tegenslagen en nerveus gedoe, zo wonderbaarlijk gelijkmatig en
en dood
‘warm menselijk’, dat ze nooit eens uit dat vermeend - vrouwelijke kader vallen.
In plaats van een gespeelde dokumentaire van een vrouwenbestaan - dat was de bedoeling - ontstaat een bleu-druk, een pastelbeeld dat net zo goed (maar ik bedoel beter) door Varda's echtgenoot Jacques Demy (Les parapluies du Cherbourg) gemaakt had kunnen worden.
In antwoord op de vraag: wat is er specifiek in hedendaagse poëzie van vrouwen, ben ik op zoek in de middeleeuwen gegaan. Ik zou namelijk niet weten wat ik anders in de poëzie van Judith Herzberg, Hanny Michaëlis, Elisabeth Eybers, Vasalis, Nel Noordzij, Ankie Peypers, Patricia Lasoen e.a. zou kunnen vinden dan apert vrouwelijke inhouden en - dat geldt voor de een meer dan de ander - die clichés over zachte krachten. Dat komt dan niet omdat ik die poëzie oninteressant of slecht zou vinden, maar omdat ik wat vorm betreft niet in hun buurt kom. Ik zoek liever naar een vrouw die dermate middeleeuws uit de band springt, dat je als man zegt: dit ken ik niet.
Michel Leiris, Georges Bataille zeiden dat bijvoorbeeld van Laure, pseudoniem van Colette Laporte, afkomstig uit een rijk bourgeois milieu, in aanraking met de surrealisten omstreeks 1925, in opstand tegen familie, kerk en maatschappij, revolutionair, naar Rusland en terug, mateloos in leven, liefde en dood - jong gestorven. In Fourbis van Leiris komen we haar zo tegen: