| |
| |
| |
Johanna Fortuin
Dan maar geen zoen van de juffrouw!
Feministische literatuur, feministische wetenschap?
Op een grauwe achtermiddag bespioneerde ik door een klein spleetje in de vitrages van mijn oma's huis, waar ik logeerde, het exerceren van de moffen op de havenkade. De moffen waren slecht. Hun werd de verkeerde weg gewezen. Voorzover ze ooit enige weg aan dit kleine meisje vroegen, deed ik dat ook. En zó keek ik naar de stramme gelijke bewegingen van de gelijke uniformen en zag dat het slecht was. Schrille fluitjes weerklonken. Doffe stappenmassa's. Door de tuigages van de direkt daarachter liggende grijze schepen dansten vlaggetjes heen en weer. Mijn blik werd plotseling naar iets toegezogen waar ik van schrok. Over twee gezichten boven die zich wendende en kerende uniformen stroomden de tranen. Ze huilden. Geluidloos. Onthutst kroop ik op de grond in elkaar. Maar dat beeld had zich meteen in mijn geheugen gefixeerd. Die twee zagen er zielig uit, niet slecht. Hoe weet je nu of zo'n mof een rotmof of een huilmof is? Wie moest ik nou de goede en wie de verkeerde weg wijzen? Ik wist het niet meer. Een overzichtelijke gedragslijn was door een dwars, een verontrustend detail gebroken. Dit zou nog vele keren gebeuren.
Op mijn lastige kindervragen kreeg ik te horen: ‘Als je groot bent begrijp je het beter’. Hoopvol ging ik grootworden. School na school doorliep ik en haalde de prachtigste cijfers. Het werd er niet gemakkelijker op. Wel anders. Nadat was gebleken dat achter elk antwoord meteen een nieuwe vraag opdook, verwachtte ik geen afdoende antwoorden meer. Het bleek dat er best leuk te leven valt in voorlopigheid, in onzekerheid, in twijfel.
Wat heeft dat nu te maken met literatuur of wetenschap, al of niet feministisch?
Alles.
Want al zullen er geen afdoende antwoorden mogelijk zijn, er zijn wel vele praktische, menselijke gegevenheden waar je niet omheen kunt. Een muur is een muur en als je hem niet ziet loop je erop kapot. Om mij zo schadevrij mogelijk door de werkelijkheid heen te bewegen, moet ik er zoveel mogelijk van weten. Voortdurend ben ik dus op jacht naar betrouwbare informatie over ‘de werkelijkheid’. Zowel de literatuur als de wetenschap leveren, elk een eigen soort, informatie over de wereld. Ik eis van hen een zo groot mogelijke precisie. Anders zetten ze mij op een dwaalspoor. Aan geloof heb ik niets, ik wil feiten en verbanden.
| |
Verstand en gevoel
Met mijn vader, die technicus was, heb ik van jongs af aan veel tijd gedeeld. Hij was een wat trage en zorgelijke man die sprak met grote pauzes tussen en vaak aarzeling in zijn woorden. Rondhangend in zijn werkkamer heb ik hem talloze keren bezig gezien tussen konstrukties die met een wirwar van draadjes en klemmetjes vastzaten aan een batterij met meetapparatuur. Nauwlettend hield hij al die metertjes en bewegende naaldjes in de gaten, hier en daar een klemmetje verzettend. Sloeg er slechts één naaldje verkeerd uit dan wist hij dat er ergens iets niet klopte en dat de bedachte konstruktie in de werkelijkheid niet zou werken. Jammer. Meestal verzonk hij dan in gepeins en begon op papieren met ingewikkelde schema's te turen. Mompelend begon hij met zijn rekenlineaal te schuiven en getallen op te schrijven. Als hij zo bezig was had hij altijd een grote, zware hamer binnen handbereik. Hij wist dat hem een ongeduldige drift kon overvallen. Dan moest hij met volle kracht iets tegen de grond smijten. Waarschijnlijk had hij ooit toen ik er nog niet was, een paar keer zijn hele konstruktie aan stukken gegooid. Midden in zijn gepruts kon hij plotseling bliksemsnel uithalen, die hamer grijpen, hem met een volle zwaai dreunend tegen de grond smijten, dan vloeken, diep zuchten en even stil zitten, als verslagen, om dan zijn haren uit zijn ogen te wrijven, even verlegen te lachen en verder te gaan met prutsen. Voor mijn gevoel vond hij altijd, hoewel soms pas na maanden, één of andere oplossing. Geen ideale misschien, maar wel een werkbare. Zat ik zelf met één of ander probleem dan zei hij: ‘Nadenken, Joop, eerst nadenken, en dan nog eens nadenken, en dan pas doen.’ Vaak tot mijn irritatie - hij kon me toch wel gewoon antwoord geven, dat gezeur - begon hij dingen te vragen waardoor ik gedwongen was, zoals ik nu zou zeggen, om het probleem te analyseren.
Niet alleen in zijn werkkamer dacht hij na maar ook daarbuiten. Voordat de honger echt nijpend werd legde hij uit dat bij aardappels vlak onder de schil de meeste vitamines zitten, dus dat dit deel zeker niet weggegooid moest worden. Tot grote hilariteit van de buurt kookten wij ze dus in de schil en pelden
| |
| |
die minutieus en zuinigjes af. Aardappels in de schil! Armelui's eten!
Toen we samen op hongertocht gingen, ik in een stoeltje aan zijn fietsstuur, zei hij dat we geen aardappels zouden proberen te krijgen omdat daar zo'n 90% water inzit maar graan of gedroogde peulvruchten. Door die thuis met water te koken zouden die tot een veelvoud van het getransporteerde volume opzwellen. Terwijl we daar samen op de fiets meegleden in één van die beide onafzienbare stromen fietsers, één op de heenweg en één op de terugweg, zaten aan de kant van de weg ineens twee vrouwen in het gras. Mijn vader stapte af. Het bleken twee zusters te zijn die elk met een zak aardappelen achterop de fiets op weg waren naar Amsterdam. Eén van hun fietsen was gebroken. Ze zaten er kennelijk al lang want zelfs hun woede was voorbij. Ze waren dof en apathisch. De twee zakken aardappels konden niet op één fiets. Er één dragen was te zwaar. En intussen gleed die reusachtige slang van fietsers maar voort. De mensen keken wel even op, maar meteen weer voor zich uit. Schaakmat zaten die vrouwen. Mijn vader bekeek de zaak nauwkeurig en verdween peinzend in een landweggetje. Het duurde even voordat hij terugkwam met twee bonenstaken en een stevig eind touw. Krachtig werden de fietsstukken tegen elkaar aangeduwd en als een pootje gespalkt. Ideaal was het niet want er kon niet op gefietst worden. Maar de aardappels konden weer achterop en ze konden ermee lopen.
Waarschijnlijk heb ik aan dit incident een basissentiment overgehouden dat als je maar even afstapt, goed kijkt en nadenkt, er altijd wel iets op te lossen valt. Waarom stapte mijn vader wel en een ander niet af? Waarschijnlijk omdat zijn gevoel met een meelevendheid volschoot, die hem geen moment tot solidair meejammeren en klagen verleidde. Nee, hij begon na te denken en zo vond hij een oplossing. Juist de kombinatie van voelen en denken leidde tot ten minste een gedeeltelijke oplossing van het probleem. Een tegenstelling tussen gevoel en verstand heb ik nooit beleefd.
Het is alweer meer dan tien jaar geleden dat ik met Oswin door de nacht praatte. We waren erg verschillend en tegelijk elkaars dichtstbijzijnden. Niet zozeer verschillend doordat hij een Duitse man was en ik een Nederlandse vrouw, ook niet doordat hij sneller en trefzekerder logische redenaties als een ladder in een kous kon laten aflopen, maar vooral omdat we een gelijke rekenuitkomst anders beleefden. Beiden hadden we logisch sluitend berekend dat het leven zinloos was. Hij echter leed daaronder zo pijnlijk dat hij herhaaldelijk tastte naar de knop van de nooduitgang. ‘Het enige wat mij nog redden kan,’ zei hij, ‘is een sprong in het geloof’. Maar zijn verstand scheurde de dogma's van wat voor geloof dan ook meteen in stukken. ‘Mijn gevoel jaagt me de éne kant op en mijn verstand juist de andere’. Over mijn eigen ervaren kon ik hem vertellen maar ik kon het niet als met een bloedtransfusie aan hem overgeven. Denken en voelen waren voor mij, toen al, veel meer de ineensluitende komponenten van mijn kontaktlijnen met de mensen en de dingen. Als de polen in een accu hielden ze mijn stroom gaande. Die zinloosheid beroerde mij veel minder. Het was veel meer een afstandelijk gegeven. Ondanks vele twijfels en moeilijkheden genoot ik vaak van allerlei gewone dingen, terwijl hij verzuchtte: ‘Ik kan niet leven en ik kan niet sterven’. Enige tijd na dat gesprek stierf hij, niet door zelfmoord, maar aan leverkanker.
Kortgeleden heb ik een veel rijpere, intellektuelere variatie van dit gesprek gehoord en gezien, bij twee andere mensen, wederom een man en een vrouw, maar nu Zweden.
Johan: ‘Kijk, dat is nu het grote verschil tussen ons. Ik weiger de totale zinloosheid achter het totale bewustzijn te aanvaarden. Ik kan niet leven met dit koude verschijnsel over alles wat ik doe. Als je eens wist hoe ik vecht tegen mijn zinloosheid. Keer op keer probeer ik mezelf op te vrolijken door te denken dat het leven net datgene waard is wat je het zelf meegeeft. Maar dat gedaas kan me niet oppeppen. Ik wil iets hebben waarnaar ik uit kan zien. Ik wil iets hebben waarin ik kan geloven’. Zijn ex-vrouw Marianne, met wie hij nu een verhouding heeft,
| |
| |
begrijpt, treurig gestemd, wel wat hij bedoelt, maar ze ervaart het niet als zo verschrikkelijk.
Marianne: ‘Anders dan jij houd ik het wel uit. En ik heb het naar mijn zin. Ik vertrouw op mijn verstand. En mijn gevoel. Die werken samen. Met beide ben ik tevreden. Nu ik wat ouder geworden ben, heb ik er een derde medewerker bij gekregen. Mijn ervaring.’ En even later zegt ze nog: ‘Ik hou van mensen. Ik hou van onderhandelingen, van vernuft, van compromissen.’ Is het toeval dat Johan en Oswin, mannen, en Marianne en ik, vrouwen, hoewel met variaties toch ongeveer een gelijke ervaring hebben? Of zijn de problemen en gevoelens van Johan en Marianne niet eens ‘echt’ omdat zij beiden geen ‘echte’ mensen zijn maar slechts door acteurs gespeelde rollen in de laatste aflevering van Bergmans film Scènes uit een huwelijk? In een interview met Bibeb in Vrij Nederland van 24 september '77 zegt de cineaste Nouchka van Brakel: ‘Bergmans vrouwen zijn geen echte vrouwen, het zijn mannen-vrouwen. Hij ziet ze zoals hij denkt dat ze zijn.’
Inderdaad heeft Bergman Marianne ‘bedacht’. Voor zover ik kan nagaan heeft hij mij niet bedacht. Of ben ik toch ook een mannen-vrouw? Nu ben ik natuurlijk niet gelijk aan Marianne, alleen doordat ik in één vitaal opzicht gelijksoortige belevenissen heb. In veel andere opzichten zijn zij en ik heel anders.
Achter die begrippen mannen-vrouwen, vrouwen-vrouwen, mannen-mannen en vrouwen-mannen zit de veronderstelling dat de kategoriale overeenkomsten groter zijn dan de individuele verschillen. Alle mensen met het kenmerk ‘vrouw’, of het nu west-europese intellektuelen, Indiase aanzienlijken, west-afrikaanse boeren of peruviaanse fabrieksarbeiders zijn, zouden meer gelijk zijn aan elkaar dan onderling verschillend. Dit gelijkzijn heeft dan niet alleen betrekking op de biologische gegevens menstruatie, seksualiteit, zwangerschap, baring en borstvoeding maar ook op iets wat ‘gevoel’ wordt genoemd en dat zou dan staan tegenover het verderfelijke masculinistische verstand. De dames drukken hun overtuiging van allernauwste verwantschap ook uit in hun taalgebruik, want alle vrouwen zijn plotseling ‘zusters’ of ‘medezusters’ geworden. Een taalgebruik dat tot op heden alleen in religieuze sekten en ziekenhuizen gebruikelijk was. ‘Zusters’ dus. Vereend in verzet tegen de moffen, pardon, de mannen. Wederom een grote overzichtelijke richtlijn, zelfs wederom een biologische, en wie let nog op dwarse details.
| |
Ben ik wel vrouws genoeg?
Biologisch ben ik een vrouw. Althans: honderden keren reeds menstrueerde ik, tweemaal was ik zwanger, eenmaal liet ik een abortus opwekken en eenmaal kreeg ik een baby, een dochter, die ik aan de borst had. Reeds op dit zo vitale vlak hebben mij altijd de belevingsverschillen gefrappeerd. Sommige vrouwen vertelden ervaringen die sterk klonken zoals de mijne, maar van de gevoelens van anderen begreep ik soms niets, sterker ze schokten me zelfs. Vrouwen kunnen vertrouwd zijn en vreemd. Slechts enkele vertrouwd, de meeste vreemd. Mannen ook. Slechts enkele vertrouwd, de meeste vreemd. Maar toch heb ik wat meer mannen als intieme vertrouwden dan vrouwen. Omdat nadenken en twijfelen en zoeken een tweede natuur van me is? Of ook omdat ik driemaal enige jaren met een man heb samengewoond, diverse langdurige verhoudingen met mannen heb gehad en met nog veel meer kortstondiger? Omdat neuken nooit alleen maar neuken is? Zelfs als het lijkt alsof het alleen maar neuken is? Over het zogenaamde mannen-neuken en vrouwen-vrijen is de strijd ook polariserend opgelaaid. Van wat dan de vrouwelijke seksualiteit heet weet ik niet veel. Ik ken mijn eigen manier van knuffelen, vrijen en neuken en soms hebben vrouwen me ook wel eens iets verteld, maar met een andere vrouw heb ik het (nog) nooit gedaan (wel gedroomd). Ik heb er wel artikelen en boeken over gelezen maar daarin herken ik mezelf vaak niet. Omdat ik een mannen-vrouw ben? Doordat in mijn explorerend seksualiteits-veldonderzoek slechts één vrouw in de steekproef terecht kwam, ikzelf, kan ik haar niet met anderen vergelijken.
De steekproef van mannen is een stuk groter, hoewel nog altijd niet groot genoeg om daar statistisch significante berekeningen op uit te voeren. Het is nog te vroeg om de explorerende fase van het onderzoek af te sluiten en ik kan niet verder gaan dan enkele tentatieve werkhypotheses af te leiden (Wat? Je bent al bijna 41, Johanna, en nog steeds werkhypotheses? Maar kind, zo kom je toch nooit aan konklusies toe!). De eerste werkhypothese is dat er tussen alle individuele personen, pardon, mannen, zodanig grote verschillen zijn, en dat er bovendien per persoon en naar gelang de sentimenten, de situaties, en vooral de ontwikkeling in de ‘relatie’ (dat woord begint afgekloven te raken) zulke variaties optreden, dat het ontwerpen van een profiel van de mannelijke seksualiteit een even onwerkelijk gemiddelde zou opleveren als die fameuze vrouwelijke vaginale orgasmie. Bepaald een storende faktor bij mijn onderzoek naar de seksualiteit was de hebbelijkheid van vele neukers om over hun zieleleven te gaan praten. Hoewel ‘praten’ wat sterk is uitgedrukt. Vaak was het meer een suggereren en voorzichtig aanduiden, van jeugddromen, teleurstellingen, geheime verlangens, triomfen of angsten. Gevoelens en preoccupaties werden ook nogal eens verpakt in grappen of woordspelingen zodat ik, dat moet eerlijkheidshalve toegegeven worden, tijdens mijn onderzoek veel en hartelijk heb gelachen. Dit onverwachte bijverschijnsel van het gelijk met de billen blootkomen van stukjes ziel die op kantoor en in café verborgen gehouden werden, brengt mij tot mijn tweede werkhypothese: van die mensen waarmee men seksuele betrekkingen aanknoopt verkrijgt men intiemere informatie dan van de anderen.
Dat zou betekenen dat een Bergman die vele vrouwen ‘bekende’ meer vrouwengeheimen kent dan Nouchka van Brakel en ik. Dat zou vervolgens weer betekenen dat de door Bergman bedachte vrouwen ‘echter’ zijn dan de door van Brakel bedachte. Misschien zit het met die mannen-vrouwen en die vrouwen-vrouwen van de vurige feministes allemaal niet zo mooi schematisch als ze wel menen. Eigenlijk denk ik dat
| |
| |
Bergman iets parallels heeft ervaren, namelijk gefascineerdheid door het individuele van mensen, hun on-inruilbaarheid. Misschien bedenkt hij niet zozeer vrouwfiguren en manfiguren als wel mensen in een zo intiem mogelijke relatie zodat ze zoveel mogelijk kunnen zeggen.
| |
Werkelijkheid en ideologie
Wat geldt voor film in de Bergman-van Brakel verhouding, geldt natuurlijk ook in de literatuur en in de wetenschap. Zowel de film als de literatuur als de menswetenschappen staan in één of andere betrekking tot de menselijke werkelijkheid. Daar putten ze uit en daarnaar verwijzen ze terug. Er wordt orde aangebracht in de chaos en wel zo'n orde dat het resultaat iets nieuws is, iets dat uitstijgt boven het cliché. Van nieuwe dingen worden ideologieën zenuwachtig. Ideologieën, de ontgoddelijkte versies van religies, staan daardoor altijd in een ongemakkelijke spanningsverhouding tot zowel de werkelijkheid (die moet verdoezeld worden) als de werkelijkheidsuitingen van kunst en wetenschap. Zodra ideologieën aan de macht komen gaan ze censuur uitoefenen. Ze willen niet langer twijfel, vragen en voorlopigheid, ze willen antwoorden en zekerheid. Zo ontstond het socialistisch realisme. Zo meen ik nu een vorm van racistisch realisme te ontdekken in de televisieserie Wij zwarten (zeer hoge kijkcijfers). En dan het feminisme. Hanneke van Buuren geeft in het eerste feminismenummer van Te Elfder Ure haar richtlijnen: ‘Feministiese literatuur moet aan de ene kant nu autonoom en mondig maken, en aan de andere kant hoopvol uitzicht bieden op een toestand van mondigheid en autonomie morgen. Ze moet zich begeven op een vrij veld zonder inperkingen’. Moet. Moet. Moet. En ze vervolgt:
‘Wat is feministiese literatuur? Literatuur over en door vrouwen? Je vraagt me dan uit te maken welke auteurs feministies heten en welke niet. Ik weiger een antwoord hierop. Elke definitie zou levende vrouwen uitsluiten die morgen meer feministies kunnen worden dan vandaag, en overmorgen kunnen gaan schrijven vanuit een feministiese razernij die ze gisteren nog niet kenden, toen ze hun mannetjesboeken de wereld instuurden. Ik wil die nu met mijn kritiek bewust kunnen maken, ik wil ze morgen met ingehouden adem gade kunnen slaan, ik wil hen overmorgen in herkenning kunnen omhelzen. Wij houden van je’.
Wij? Wie wij? Wij, Hanneke van Buuren? Of wij feministen? Het lijken de Jesus People wel, die staan ook elke ochtend voor de ingang van het Centraal Station, weer of geen weer, van me te houden. En lopen me daarbij voor de voeten.
Maar wat zegt Vrouwe Hanneke nou eigenlijk?
Zij maakt de vrouwen die mannetjesboeken schrijven bewust, zij ziet tevreden toe hoe ze feministisch razend worden om hen dan te omhelzen. Als dat niet de ouderwetse zoen van de juffrouw is! Uitgedeeld aan allen die aan het moeten, moeten, moeten van de juffrouw gevolg geven en zich steeds razender keren tegen de sekse-vijand. Seksistisch realisme, dat wil ze. En genadiglijk beloont Zij dat dan met ‘Onze Liefde’. Dit is de terreur van het ‘Mamma houdt zoveel van je als, als...’ in het kwadraat. Deze zielsterreur smoort het vragen, het twijfelen, het lastigzijn van spontane en inventieve kinderen tot een duffe braafheid. En hier gebeurt op groter schaal hetzelfde. Moeder wenst geen nieuws. Moeder laat de meisjes niet lekker kliederen en vrij tekenen, maar geeft hen de schablonen die ze mogen inkleuren met de van vrouwswege verschafte krijtjes. Welke richtlijnen hebben, naast de feministische schrijfsters, de feministische schilderessen gekregen? Weten zij al hoe de seksesolidariteit, de seksevijand en de opbouw van de sekseloze samenleving afgebeeld moeten worden? Zij, Moeder, hebben toch ook recht op uw Liefde en uw Omhelzing. En onze zusters feministische anthropologen? Reeds zwermden zij uit naar verre vreemde landen waar zij puur vrouwelijk invoelend van vrouw tot vrouw hun in Pardah levende aanzienlijke zusters van India, hun in de bitterste armoede levende Peruaanse arbeidsterszusters en hun zusters de vrijgevochten Afrikaanse visverkoopsters gaan begrijpen. Weten zij al wat ze rapporteren moeten, moeten, moeten? Natuurlijk onderdrukking. Uiteraard altijd en overal uitbuiting. Masculinistische rotstreken, dat spreekt vanzelf. Maar hoe moet, moet, moet het? Verlos hen toch van de twijfel en het eenzame avontuur en zeg hen hoe zij tot u kunnen komen.
Mij, Zuster Hanneke, zie je voorlopig nog niet komen.
Dan maar geen zoen van de juffrouw.
vervolg op pag. 18
|
|