ik dacht alles krimpt en slinkt terwijl het tòch duurder wordt, dus waarom een liter niet ook?
Terwijl mijn schoorsteen van het dak woei, heeft hij een electriciteitsdraad beschadigd, welke vannacht het geheel begeven heeft, zodat ik nu van stroomtoevoer ben verstoken, dies in het donker mij bevind, mij bijlichtend met kaarsen, wat nog maar een geringe handicap is vergeleken bij dat ik wéér in de kou zit. In afwachting ervan dat mij de bij de mazouttank behorende kachel zal worden geleverd, bestaat mijn warmtebron uit een gaskacheltje, waarin het gas, uit een gasfles, pas begint te vloeien als daartoe op electrische wijze een mechaniekje tot vloeien in werking is gebracht. Men vindt wat uit, het gemak dient de mens, maar ik voel me alsof ik in een holle boom woon en als ik hier pissig door de vertrekken loop te banjeren en daarbij mompel, komt me daar de wasem bij de mondholte uit. Nu heb ik overwogen om dat kacheltje met gasfles erin en al even door het gras en het zand naar het huizeken van buurvrouw rechts te rollen - er zitten namelijk wieltjes onder - teneinde van haar stopcontact gebruik te maken om het mechaniekje tot vloeien in werking te doen stellen en daarna het geheel weer terug in eigen stulp te bergen, warmte uitstralend en al, - maar het zou zo erg dubbelzinnig opgevat kunnen worden allemaal en zij is ook al achtenvijftig moet je rekenen.
Ik zit hier wel weer ontzettend geestig te wezen in mijn eentje met wel zeven schaduwen om me heen (ik heb twee kandelaberen met tien kaarsen daarin voor mij op het tafelblad staan). Boeken zou ik kunnen schrijven over wat ik heb meegemaakt tijdens mijn bestaan onder het maanse. Zit ik hier Vrij Nederland te lezen en daarbij met een elastiekje te spelen. Springt mij dat elastiekje opeens uit mijn handen weg en komt neer op de nevenliggende pagina van de pagina die ik zit te lezen. Die nevenliggende pagina is de pagina ‘zettertjes’. Hierbij moet men weten, dat ik de krant lees terwijl ik die krant helemaal opengevouwen voor me op het tafelblad heb uitgespreid liggen. Human interest hoor. De sokken van Harry, de billen van Jan, mijn krant en ik. Ligt me daar dat elastiekje precies in een kringetje, alsof het niet een elastiekje is maar een door mij met iets roods getrokken cirkeltje, - het was een rood elastiekje - exact om zo'n ‘zettertje’ heen. ‘Jonge vrouw, 27 jaar, z.k.m. jonge man, ± 30 jaar, van behoorlijk niveau, liefst ongebonden voor fijne sex. relatie en gezelligheid. Misschien meer? Br. liefst met foto o.e.r. ond. nr. () bur. VN.’ Toeval bestaat niet en ‘God’ is niet dood. Heb ik deze jonge vrouw een brief geschreven dat ik wel wil. Een nette brief. Ik ben niet mooi, wel dik, maar mijn ziel berust in houtwol en in dat fluwelen vloei waarin ook wel druiven liggen en mijn niveau is ook heel behoorlijk eigenlijk, nadat ik mij het platpraten heb afgewend en vele dichters en zangers van nabij heb mogen begroeten en ook zelf ‘dingen van mijn hand’ gepubliceerd heb mogen aanschouwen in Het Delftsch Katholiek Dagblad en De Revisor en eigenlijk wel verwacht dat iedere dag zal kunnen worden rondgepraaid dat mij de Nobelprijs voor letterkunde is toegekend. Bij het werven van een vrouw dient altijd een beetje opgeschept, niet
véél, want het ras is intelligent, maar toch, want zó intelligent is het nou ook weer niet en het houdt van praal zoals het houdt van leed, zoals het wil briljeren met minnaars en toch het zwart uit de mond wil stoten van verdriet, en het zoekt naar een ‘fijne sex. relatie’ en ‘gezelligheid’ en ‘misschien meer?’ en heeft daar dan toch maar een advertentie voor nodig. Ik, maar ik ben een man en van een ander ras, wil wel toegeven dat het water mij tot aan de neusgaten reikt. Doch haar schrijven: wijfwijf kom toch naar me toe, ik red het niet, ik zal wel naar jou toe komen, misschien dat je me toch een béétje lief kunt hebben, ik ben bèst aardig en vrij gezellig van aard en geheel en al ongebonden en wat betreft de ‘fijne sex. relatie’ we zullen wel zien hoe of dat het zich richt en hoe of dat het zich ontvouwt, en wat betreft het ‘misschien meer?’, jaja, jij zult mij mogen de druifjes uit het vloeipapier eten - neen, dat schrijf ik haar niet. Zwoeizwoei. Die brief heb ik gepost. Gwàw gwàw. Niet zeven, negen schaduwen zijn het. Hebt gij dan soms een houten been juffrouw, danwel zijt te scheel of anderszins mank of kromziende of ànders dan rechttoerechtaan? Men moet vèr weg gevaren zijn en toen schipbreuk hebben gehad en daarbij veel nood, om in de zee vol ‘zettertjes’ een fles te werpen. Dat zie ik ook wel. En ook vèr weg moet men zijn afgedwaald van duin en zee en branding en schoot om zo'n fles te vinden, want er zijn vele jutters.
‘Niet onbewust zoek ik de weg.’ Deze woorden van de dichter Theun de Winter, compleet met de erbij behorende melodie, beide zo door de zangeres Maggie MacNeal vertolkt dat als ik het lied hoor, verlangen naar moois, maar nog het meest belustheid tot paring, mij deelachtig worden, spelen mij al dagenlang door het hoofd. Morgen vestig ik mij opnieuw in het vaderland en zal ik twaalf jaren in het land der Belgen hebben gelogeerd.
Overal stille / Krekelbosse klaagzangen bevat fragmenten uit brieven van Jeroen Brouwers aan Tom van Deel, geschreven in de jaren 1972-1975.