[Nummer 4]
Ad Zuiderent
Een overwinnaar
Zo dicht mogelijk bij een ingang parkeert hij de auto op het plassenrijke terrein. Hij hoopt dat hij zich de juiste ingang herinnert, omdat de bezoeker binnenin het grote gebouw aan zijn lot is overgelaten. Wie eenmaal op de verkeerde plaats naar binnen gaat, loopt kans de hele middag zoekend te moeten doorbrengen.
Onder een grote B door gaat Gravendeel de trap op. Bovenaan gekomen wil hij juist rechtsaf slaan, als zijn geheugen hem corrigeert, en net op tijd herkent hij links de kamer waar zij tot nu toe steeds zijn samengekomen. Hij stapt binnen, ziet dat de kamer leeg is, en twijfelt dan weer. Een briefje hangt er niet; zelfs gebruikte koffiebekertjes ontbreken. De kamer ziet eruit alsof niemand van plan is er de eerstkomende weken gebruik van te maken.
Hij kijkt in de twee aangrenzende kamers, waar gewoonlijk om deze tijd nog wel mensen aan het werk zijn, maar ook deze blijken leeg. Vrijdagmiddag kwart over twee; alsof de Paasvakantie hier al begonnen is. De afspraak was weliswaar om half twee, maar Fransman is ervan op de hoogte dat Gravendeel eigenlijk tot twee uur moet lesgeven, dat hij deze dag door een gunstig toeval een uur eerder klaar is, maar toch niet op tijd aanwezig kan zijn. Daarom had hij gezegd: ‘Beginnen jullie maar vast’, maar daarmee bedoelde hij niet dat ze hem zonder briefje op speurtocht moesten sturen door deze doolhof van kamers, lokalen en studienissen. Iedere bewegwijzering ontbreekt binnen, en een plattegrond heeft hij evenmin kunnen ontdekken.
Vorige malen had hij gemerkt dat op de ene verdieping een ogenschijnlijk doorgaande gang doodliep op een gesloten bibliotheekdeur en dat andere gangen helemaal geen verbinding vormden naar ruimtes op hetzelfde niveau, omdat de architect een van verre herkenbaar buitenaanzicht van afwisselend torens en laagbouw had verkozen boven gemakkelijke verbindingen binnenshuis. Voor dit laatste dient de telefoon.
In elke kamer kan hij wel bellen, maar dat haalt voor Gravendeel niets uit, omdat hij geen idee heeft met welk nummer hij wie bereikt, nu hij zich al bevindt in de enige kamer waarvan hij het nummer in zijn agenda heeft. Hij kan alleen naar huis bellen en zeggen: ‘Ik zit voor niks in Utrecht. Overeen klein uur ben ik thuis.’ Zijn vrouw zou het fijn vinden; hij ook. Om een beslissing uit te stellen opent hij zijn tas, steekt een sigaar op en gaat het prikbord in de kamer staan te bekijken. Hij krijgt het prettige gevoel van vroeger als hij op school zijn gedachten liet dwalen: het gelukkiger worden door je lichaam ergens te installeren.
De rustgevende sigarenlucht begon zaterdagsavonds al. Op weg naar de enige winkel in het dorp die tot zeven uur open was, kwam hij altijd wel een frisgewassen huisvader tegen, die hij vanwege de geur van gematteerde bolknak wel kon omhelzen. Dat zou een opschudding geven. Maar ook zijn eigen gêne weerhield hem. Of liever: zijn onwetendheid. Want veel later, toen hij in Amsterdam nog eens op een zomerse zaterdagavond langs de Westlandgracht iemand meteen bolknak tegenkwam, wist hij pas dat hij als jongen die geur had willen omhelzen. En dan maar de man erbij. Een mensenleven hing van luchtjes aan elkaar, en van tijd en plaats.
In de winkel van Voordewind vroeg hij om een doos Ritmeester Buat, alsof hij een adelbrief kocht. Kleine dingen versterkten de gevoelens van noblesse en rust. Voordewind had in zijn voorkamer een toonbank neergezet en tegen de muur achter zijn rug een paar kasten met ruitjes in de deuren. Voor het overige was de kamer behangen alsof er iemand woonde, en Voordewind droeg zijn pak met vest met een waardigheid die hem ver boven de overige middenstanders verhief.
Als hij de winkel uitliep, bleef Victor vaak even staan, alvorens met de Ritmeester de twee stenen treden af te dalen die deze verheven ruimte scheidden van de stoep. Te plechtig waarschijnlijk, maar op zaterdagavond zat God al te wachten op de opkringelende sigarenrook uit de dorpen, die moest bewijzen dat Zijn stervelingen het goed hadden.
Vol vreugde liep hij dan naar huis terug, en als hij geweten had dat hij later bij toerbeurt scepticus en melancholicus zou worden, zou hij zijn vreugde misschien wel uitgezongen hebben. Maar ook dat deed hij niet, want er liepen tegen zevenen al te veel jongens op straat, die de hele zaterdagavond in het centrum van het dorp zouden blijven rondhangen, hopend op een meisje. Trouwens, als die toen hun toekomst hadden gekend, waren ze waarschijnlijk thuisgebleven.