dere verhoudingen ten opzichte van de historische werkelijkheid - waarbij de aan het toneel ontleende termen met opzet gekozen werden; we hebben een analogie met het theater op het oog: het nabootsende karakter van het traditionele toneeldecor dat ons wil doen geloven dat wij de blik niet gevestigd houden op een bouwsel van karton en latten, maar dat ons via een afwezige buitenmuur een kijkje gegund wordt in bijvoorbeeld de salon van een Russische buitenplaats of in de raadzaal van de koningen van Denemarken. We bepalen ons daarmee tot de ‘entourage’ binnen de roman, de middelen dus die tot de werkelijkheidsillusie bijdragen, en laten de geschiedenis die hij bevat, voorzover de twee te scheiden zijn - want de roman ‘bevat’ niet zozeer een geschiedenis, hij is er een -, buiten beschouweing. Zoniet, de verhoudingen zouden wellicht, maar niet noodzakelijk, anders komen te liggen. Op het punt van spekulatie valt op deze plaats tóch al het een en ander te verwachten, en in een tijd waarin de spraakmakende literatuurwetenschap zich vóór de wetenschap en tégen de literatuur verklaard lijkt te hebben, dient behoedzaamheid het parool te zijn. In een gezelschap van azijndrinkers wordt men maar al te gauw voor piskijker versleten.
Nemen wij laatstgenoemde roman, Aktaion dus, om er bijvoorbeeld Terug tot Ina Damman als meest bekende Anton Wachterroman tegenover te stellen, dan hebben we niet alleen twee meesterwerken te pakken, maar ook twee uitersten binnen het oeuvre van één auteur: de eerste speelt, althans in tijd gemeten, het verst van huis (voor zover mij bekend te minste, bij het werk van deze schrijver is een dergelijke superlatief altijd gewaagd, bovendien is er ook iets voor te zeggen Bericht uit het hiernamaals de eer te gunnen, of De kelner en de levenden, waarbij ‘afstand’ alweer niet topografisch opgevat dient te worden), de tweede zo ongeveer in zijn voortuintje. In de eerste voegt een onuitputtelijke fantasie zich naar gegevens uit de tweede hand, hoe summier in dit geval ook, terwijl de tweede semi-autobiografisch is, op de eigen ervaring gebaseerd. Enerzijds wordt dus de ervaring uit de eerste hand opgevoerd, of: het partikuliere, bij uitstek subjektieve, anderzijds materiaal uit de tweede hand, of: het algemene, intersubjektieve, en tegenover die twee de scheppende kracht van de fantasie, de bespiegelende praktijk van verstand en emotie. Het is binnen deze figuur dat de ontstaansgeschiedenis van een roman zich voltrekt.
Stellen wij nu dat Vestdijks historische romans, die dus soms zelfs verder in de tijd teruggaan dan de historie reikt, en zijn semi-autobiografische romans in een onderscheiden relatie staan tot de historische werkelijkheid, dan is daarmee nog niet zoveel gezegd. Het begrip historiciteit is met opzet buiten beschouwing gelaten; wil men het invoeren dan zou het drietal voorbeelden, Ina Damman, Rumeiland, Aktaion, lichtelijk provocerend in tegengestelde richting teruggelezen kunnen worden, een aflopende reeks van betrouwbaarheid suggererend - indien de mythologie tenminste als historisch gegeven gehanteerd wordt. Waar een verschuiving plaatsvindt van het algemene naar het partikuliere kan de geschiedenis straffeloos vervalst worden; het is juist die gezochte vrijheid waarin de roman zich onderscheidt van de levensbeschrijving. Verifieerbaarheid of werkelijkheidsgehalte in die zin zijn echter niet in het geding: het ‘waargebeurd’ doet niet terzake. Het laat ons koud of Vestdijks vader gymnastiekleraar was of handelaar in comestibles, of dat hij hem ineen roman al dan niet voortijdig aan zijn eind laat komen, precies even koud als de kwestie of Cheiron in Aktaion nu ècht twee poten teveel had maar een zeker orgaan helemaal niet, of op de verkeerde plaats. Wanneer een schrijver een personage, of dat nu een chimpansee is of een olieprospector, op een kameel door de Sahara laat trekken, dan is het personage in het eerste geval fiktioneel, in het tweede geval mogelijk fiktioneel, de kameel misschien tot op zekere hoogte fiktioneel, maar de Sahara als zodanig nooit - dat is de tegenstelling.
‘Het verleden is een ijle droom’, schrijft Vestdijk in zijn essay De betovering van het verleden. ‘Maar (...) tevens is het een droom die eens werkelijkheid is geweest; en deze werkelijkheid doet, het kan niet missen, een beroep op de romancier, die het omvomt tot een andere werkelijkheid, de historische roman genaamd.’ Hij bestempelt het genre als de zondeval van de schrijversziel. - Zondeval, en dús als genre onvermijdelijk, zo luidt hier de elegante cirkelredenering, typerend voor de essayerende Vestdijk. Nu is - of lijkt - het eigen verleden weliswaar niet minder een ijle droom dan hèt verleden, maar het is toch wel op z'n minst zo, dat men deze ijle droom eens zelf aanschouwd heeft, dat de werkelijkheid die het ooit was, de ‘eigen’ werkelijkheid uitmaakte.
Het is niet onaannemelijk dat Vestdijk, gekonfronteerd met de oppositie pseudo-historische roman versus semi-autobiografische, zelf het eerste genre gekombineerd zou hebben met het begrip scheppend en het tweede met beschrijvend: hij hanteert ze, zij het in een wat ander verband, in zijn essay Het lyrische beginsel van de roman. We volgen deze spekulatie, om met Vestdijks begrippen als uitgangspunt, via een betekenisverschuiving de termen te formuleren die in óns verband bruikbaar zijn, waarbij voor ogen dient te worden gehouden dat het steeds om aksen ten gaat, om een scheppend aksent, een beschrijvend aksent. Om te beginnen transponeren we Vestdijks ‘scheppend’ tot vormend, en koppelen we - van een transpositie valt hier nauwelijks meer te spreken - vervormend aan zijn ‘beschrijvend’ - waarmee de voorvoegsels ‘pseudo’ en ‘semi’ verklaard zijn: de historische roman, zonder meer, blijft steken in geromantiseerde geschiedschrijving, en de autobiografie, zonder meer, is geen roman. In het geval van de pseudo-historische roman vormt, modelleert, de schrijver zijn materiaal zodanig, dat het uiteindelijke beeld en werkelijkheidsillusie oplevert. Hij schrijft naar een historische werkelijkheid toe, zou men kunnen zeggen. Doet hij dit niet, of slaagt hij daarin niet, en daarvan zijn voorbeelden te over, dan is zijn roman geen ‘historische’ roman, maar een willekeurige vertelling die zich ogenschijnlijk in vroeger tijd afspeelt. De op autobiografisch materiaal gebaseerde