[Credite experto (vervolg)]
‘Bwana’, herhaalde Tanja, en zeeg door emotie overmand op haar knieën, waarna ze onder andere haar pink strekte.
‘Was die zaak waar we net waren eigenlijk niet van een drummer?’ vroeg Bwana opeens. Toen hij geen antwoord van betekenis kreeg, streek hij Tanja vaderlijk over haar aan en af bewegende bol, en zei maar niet wat hij dacht. In plaats daarvan zei hij: ‘Vreemd. Veel drummers beginnen vaak een café.’
Eindelijk! Apocalyps! De moeder die het kind nuttigt voordat het ook maar verwekt kan worden! Wat afkomst en ontwikkeling al niet vermogen! Zegswijzen verletterlijken zich voordat iemand ze naar behoren heeft kunnen doorgronden, en in provinciesteden eten kinderen het vlees hunner grootouders! Functies worden absoluut en dus mobiel en de Groene Hel van Matto Grosso heeft een zwart fond, dat lokt en lokt en lokt.
Geschrokken deinsde Tanja achteruit. In de verte, waar de aan weerskanten van het pad welig tierende korenvelden elkaar krachtens de perspectivische werking schenen te raken, (moet de associatie met holle wegen, waar op de dagen der ijsheiligen complete processies in kunnen verzinken, nog speciaal opgeroepen worden?) was een donkerblauwe kever verschenen, waarin men zonder veel deductievermogen een politieauto kon vermoeden.
‘Vlug!’ riep Bwana, en trok de nog snakkende Tanja mee het graan in. Dat was hoog genoeg om hen aan het gezicht te onttrekken, maar voorde rest stelde het weinig voor. Of wat moet je anders zeggen van een korenveld, dat na een vruchtbare façade platgetrapt en omgewoeld blijkt? Je komt er sneller doorheen, dat wel, en de afstand naar de lange, donkere tunnel, aan het eind waarvan een groot vakwerkhuis blijkt te liggen is zó afgelegd.
De kamer zat vol mensen, van wie hij de meesten kende.
‘Bwanááá!’ riepen er enkelen.
‘De derde wereldoorlog is zojuist uitgebroken,’ zei hij tot niemand in het bijzonder, en het wekte dan ook zijn bevreemding dat zij als in koor antwoordden: ‘Dat werd tijd ook!’
Bwana deed er het zwijgen toe, en werd verscheurd door afgunst. Het was zo'n prachtig huis, het bankstel had wel tienduizend gulden gekost, en dan die harmonieuze verhoudingen binnen het gezelschap! Die saamhorigheid, die vanzelfsprekendheid waarmee ze in kleine groepjes op de grond bij elkaar zaten! Robbeneiland leek het wel... Overal lieten zich werkelijk schitterende vrouwen opmerken, met gave gezichten en gezonde ledematen. Ze keken allemaal naar hem, sommigen likten met het puntje van hun tong over hun zoele onderlip, anderen kromden ritmisch hun wijsvinger, derden spreidden hun armen lascief naar achteren, zodat hun leeggeschoren oksels zichtbaar werden. Opeens walgde hij van Tanja, wier kleffe handje nog steeds in de zijne rustte. Ruw maakte hij zich van haar los, en liep op de deur toe.
Dat was de uitgang van de tunnel, maar deze was afgedekt door een gordijn, waarop aan deze kant een affiche van James Brown bevestigd was. De afbeelding was levensgroot, en Bwana ging er strakgespannen tegenaan staan, in een tot welslagen gedoemde poging met de Amerikaanse zanger samen te vallen.
Opeens werden de contouren van de foto geruisloos doorboord door een kogelregen, die Bwana dan wel niet raakte, maar de neger toch als bezwijmend uit zijn directe omgeving deed vallen. Hij tuimelde naar achteren, de tunnel in, zodat daar, nog op enige afstand, een kwartet politieagenten zichtbaar werd, dat ondeugend glimlachend, met nog rokende revolvers, het huis naderde. Bwana ging beleefd opzij, en even later betraden de ambtenaren het pand, waar zij een vluchtig onderzoek instelden naar het gebit van de aanwezigen en vervolgens in de kring plaats namen. Een van hen haalde een Hanafuda-spelletje uit zijn zak, en begon te delen. Hierdoor steeg de temperatuur in het vertrek dusdanig, dat de automatische sprinklers aan het plafond in werking traden. Er daalde een milde motregen op de aanwezigen neer, iets waarvan zij in het geheel geen hinder ondervonden. Zij waren niet van suiker!
Een zekere mate van verveling was bij een dergelijke flinkheid natuurlijk niet te vermijden, en het duurde dan ook niet lang voordat de mooie vrouwen steeds gekker begonnen te doen. Sommigen voerden solodansen uit, anderen brachten liederlijke taal ten gehore, en derden deden behendigheidsspelletjes. Zo wipten zij met de rug van hun vingers een bierviltje van de tafelrand omhoog, om het daarna in zijn kantelende vlucht te grijpen. Ze maakten zich daarbij anders zonder uitzondering lelijk belachelijk. Dat had je tegenwoordig wel vaker: mensen die alles hadden om te schitteren bleken juist niet anders te kunnen dan harkerig een denkbeeldig model te imiteren. Bwana bleef wijselijk een andere kant opkijken, maar dat was niet de bedoeling! Gracieus kwamen er dan ook drie van hen op hem toe.
‘Weet je waar jij op lijkt?’ vroeg de eerste.
‘Op mijn spiegelbeeld zeker’, antwoordde hij. Deze flauwiteit had alles eerder dan de beoogde ontmoedigende uitwerking: ‘Bryan Ferry!’ riep de vrouw geil. ‘Daar ben ik mee naar bed geweest!’
‘Niks hoor, Elvis Presley!’ riep de tweede. ‘Daar ben ik mee naar bed geweest!’
‘Je bent gek, jij!’ kreet de derde. ‘Hij lijkt sprekend op George Kooymans!’
‘Daar ben jij zeker mee naar bed geweest, hè?’ snauwde Tanja, die intussen aan een tafeltje bij het raam was gaan zitten en stevig uit een bord pap bunkerde, verachtelijk. ‘Laat me niet lachen, mens!’
Bwana baalde als een stier en achtte het moment gekomen om maar eens op te krassen. Hij verbrijzelde een sigaret, waarvan hij nog maar een paar trekjes genomen had, in een asbak en ging naar buiten.
Het plankier boven de vijverrand was pas geverfd in de kleuren van de vlag. Bwana, die een gevoel had alsof hij plotseling van aanhalingstekens was voorzien, liep eroverheen en keek met