De Revisor. Jaargang 3
(1976)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
Bertus Dijk
| |
[pagina 66]
| |
Quest, dat in 1972 onder de titel Contemporary Indian Poetry in Engelish. An Assessment & Selection bij Macmillan India en Bombay uitkwam. Het geeft behalve een goede inleiding waardevolle beschouwingen over de opgenomen dichters. De hier vertaalde gedichten zijn grotendeels aan deze bloemlezing ontleend. Van de hier vertaalde dichters laat ik enkele biografische en bibliografische gegevens volgen: Nissim Ezekiel werd in 1924 in Bombay geboren. Hij gaf colleges aan de universiteit van Leeds en Amerikaanse universiteiten en hij is professor in het Engels aan het Mithibai College of Arts in Bombay. Hij schreef zes dichtbundels, o.a. The Unfinished Man, The Exact Name, New Poems 1965-1970, toneelstukken, o.a. Three Plays en publiceerde An Emerson Reader, A Martin Luther King Reader, Indian Writers in Conference en Writing in India. Kamala Das werd in 1934 geboren en woont in Bombay. Zij schrijft in het Engels en het Malayalam en kreeg in 1967 de prijs van de Kerala Sahitya Adademi voor haar verhalenbundel Thanuppu (De Koude). Zij publiceerde elf bundels in het Malayalam en twee in het Engels: Summer in Calcutta (1965) en The Descendants (1967) Gieve Patel, geboren in 1940, werkt als arts. Hij schildert en schrijft gedichten en toneelstukken. In 1966 publiceerde hij de bundel Poems en in 1970 werd zijn toneelstuk Princes opgevoerd. Arvind Krishna Mehrotra werd in 1947 in Lahore geboren. Hij doceert Engels aan de universiteit van Allahabad en redigeert het blad damn you/a mag of the arts. Hij publiceerde Bharatmata: A Prayer (1966), Woodcuts on Paper (1967) en Pomes/Poems/Poemas (1971). L.P. Bantleman werd in 1942 geboren. Hij publiceerde vier dichtbundels, o.a. Kanchenjunga, een 472-regelig gedicht. Hij was redakteur van het weekblad The Century, uitgegeven door Krishna Menon. Hij verbleef in Canada en Engeland om toneelwetenschap te studeren. Als ‘Anglo-Indian’ voelt hij zich in India niet thuis en zou hij zich graag in Canada vestigen. G.S. Sharat Chandra studeerde Engels en Rechten aan de universiteit van Mysore en de State University van New York en de Osgoode Hall Law School in Toronto. Van 1958 tot 1963 was hij procureur bij het Hooggerechtshof van Mysore en reclasseringsambtenaar. Van 1966-1967 gaf hij colleges aan de Osgoode Hall Law Scholl in Toronto en na 1967 was hij instructeur voor retorica aan de afdeling Engels van de universiteit van Iowa in de V.S. Hij schreef korte verhalen en gedichten. | |
GoeroeDe heilige, zo wordt ons verteld,
leefde eens een leven vol zonde -
niets opzienbarends natuurlijk,
enkel de gebruikelijke dingen.
Wij glimlachen, wij zijn niet verrast.
Hoewel het onwaarschijnlijk lijkt,
zullen wij op zekere dag
misschien net zo opgroeien als hij
en afzien van onze dwaasheden
als oude kleren of een geloof.
Maar dan horen wij
dat de heilige nog steeds een trouweloze vriend is,
koppig in zijn betogen,
ondankbaar voor verleende gunsten,
hard tegen bedienden en armen,
onbeleefd tegen volgelingen, speciaal tegen mannei
neerbuigend, grof zelfs
tegen bezoekers (behalve vreemdelingen)
en overscrupuleus bij het controleren
van de rekeningen van de ashram.Ga naar voetnoot*
Ook is hij tamelijk dik.
Als wij het schouwspel gadeslaan,
glimlachen wij niet langer.
Als heiligen zo zijn
Wat is er dan voor hoop voor ons?
Nissim Ezekiel
| |
[pagina 67]
| |
De leiderDe straten waren propvol: het verkeer
kwam tot stilstand minuten voordat
de limousine in zicht kwam.
De stad hield haar adem in: kinderen
fluisterden. Een agent liet zijn gummistok
vallen. Een menigte rukte aan de lijn.
Erboven vloog een kraai in absolute
vrijheid. Van het vliegveld
tot de stad wachtte een volk.
Papieren vlaggetjes werden gezwaaid, leuzen
gedreund. Hij had het gezicht van het land
veranderd (wie lacht daar?), ja,
met redevoeringen en nobele beloften
en eeuwige waakzaamheid en dergelijke.
Toen hij verscheen, met zijn hand zwaaiend,
leek hij vermoeid en geeuwde.
A.K. Ramanujan
| |
SectieHet is schokkend om te zien hoe snel
Een man van kin tot penis
Kan worden opengesneden,
Hoe gemakkelijk de beenderen
Die hij zestig, zeventig jaar lang
Gaaf
Onder zijn borst heeft gevoeld
Kunnen worden gebroken,
Met welk een kalmte
Lever, long en hart
Kunnen worden onderzocht,
Gebreken aan de ingewanden
En een hersenbloeding
Worden geconstateerd
En al deze ingewanden
Die een leven lang woelden
En streefden om te begrijpen
Weer worden teruggekwakt in het lichaam
Dat weer perfekt wordt dichtgenaaid
Voordat de een of andere duistere reden
Als doodsoorzaak wordt opgegeven.
Gieve Patel
| |
Het oude theaterJe was van plan een zwaluw te temmen, haar vast te houden
In de lange zomer van je liefde zodat zij zou vergeten
Niet slechts de gure seizoenen, en het achtergelaten huis, maar
Ook haar eigen aard, de drang tot vliegen, en de eindeloze
Wegen van de hemel. De reden dat ik naar je toe kwam was niet
Om kennis van weer een nieuwe man te vergaren, maar om te leren
Wat ik was en daardoor om te groeien, maar iedere les
Die jij mij gaf ging over jezelf. Je was verheugd
Om de reactie van mijn lichaam, zijn klimaat, zijn gebruikelijke lichte
Krampen. Je speeksel kwijlde in mijn mond, je stortte
Jezelf uit in elk hoekje en gaatje, je balsemde
Mijn povere wellust met je bitterzoete sappen. Je noemde mij vrouw
En leerde mij om saccharine in je thee te breken en
Om je op het juiste ogenblik de vitamines aan te geven. Ineengekrompen.
Onder je monsterachtige ego at ik het magisch brood en
Werd een dwerg. Ik verloor mijn wil en rede, op al je vragen
Mompelde ik onsamenhangende antwoorden. De zomer
Begint walging te wekken. Ik herinner mij de ruwere winden
Van de herfst en rook van brandende bladeren. Je kamer is
Altijd verlicht met kunstmatig licht, je ramen zijn altijd
Gesloten. Zelfs de air-conditioning helpt zo weinig,
Alles doordringend is de mannelijke geur van je adem. De afgesneden
Bloemen in de vazen zijn begonnen te ruiken naar menselijk zweet.
Er is geen zang meer, geen dans meer, mijn geest is een oud theater
Met al zijn lichten gedoofd. De taktiek van de sterke man is
Steeds dezelfde, hij dient zijn liefde in dodelijke doses toe,
Want liefde is Narcissus aan de waterrand, gekweld
Door zijn eigen eenzaam gezicht, maar toch moet zij tenslotte
Een einde zoeken, een zuivere, totale vrijheid, zij moet de spiegels
Verbrijzelen willen en willen dat de vriendelijke nacht het water uitwist.
Kamala Das
| |
[pagina 68]
| |
Bharatmata - een gebed(Fragment)
o bharatmata
o socialistische moeder india
o lichtendester
o land van de pauw & de leeuw
land van de bhramaputra & dehimalaya
van de dappere/jawahar
van de machtige gandhi
hulde zij u
india
mijn geliefd land, o mijn moederland
in de achterbuurt van de wereld
ben jij de W.C.
de septic tank waar in papieren riolen
de markenroebelsdollarspondenyensliresfrancs vallen
niettemin blijven onze magen sirenes
die pathetische boodschappen toeteren
ik ben zo gewend aan je steden met
een kettingreactie van voorsteden
waar hele families in badkamers wonen
en generaties uit dakramen worden geduwd
en de volgende haar hoofd uitsteekt
als een lintworm door bevroren stront,
gewend aan het dorp gereduceerd tot een been
en dan ingeslikt
ik ben gewend aan het zien van kinderen met opgezwollen buik
die een hond berijden met het zelfvertrouwen van een jockey,
gewend aan de oude man die in zijn neus peutert
met de concentratie van iemand die bidt,
(...)
de Ganges
is boordevol
waterkrachtcentrales
en fraaie bordelen
schud
daarom de droom af van
‘Het wonder dat India was’
zoals de zon de nacht
dagelijks van zich afschudt
laat de glorie en het roemrijk verleden
achterin de melksalon
laat de kelner het
met zijn fooi meenemen.
Arvind Krishna Mehrotra
| |
Een huwelijkHet bed bewaarde zijn herinneringen aan haar
en zij die aan het bed.
Kon zij ooit het fluisteren in haar hoofd
negeren, terwijl zij er naast stond
en haar haar kamde?
De spiegel
betoogde tegen haar en onderstreepte zijn woorden
met rimpels. Het eerste grijze haar
vertroetelde hij met een schok.
Zij trok het uit - ‘Oud, oud, oud.’
Tussen bed en spiegel stroomde
haar leven.
Herinneringen
veranderden als beddelakens. Die herinneringen
aan bed die de spiegel stuksloeg.
‘Oud, oud, oud.’ Haar tanden zijn als vermoeide
gasten verdwenen. En alles wat zij gedaan heeft
is twee stukken huisraad
aan elkaar uithuwen.
L.P. Bantleman
| |
Op weg naar de berg KailashAl deze sanyasis, naakt tot hun lendenen,
Hun met as besmeerde huid gloeiend,
Zijn niet een teken van heiligheid,
Maar een farce,
Inprentend in seniele, bijgelovige geesten
Dat de goden toornig zouden zijn als de sanyasis
Niet verzorgd worden -
Zij zijn een mystifikatie, mijn Land
Zij staan schouder aan schouder in hun complot
Tegen ons die nu en dan twee maaltijden eten
Zij willen er een van.
Al deze onbeschaamde koeien die door onze straten zwerver
Onder het mom van heiligheid en die ons graan opeten
En ongestraft blijven, zijn de andere sanyasis
Die aan de kost komen terwijl anderen honger lijden.
Zij zijn niet heilig, mijn Land
Maar de berovers van ons gevoel.
Bevrijd je van deze bedelaars.
Dat zou een betere absolutie zijn
Dan de zegen van onze goden.
G.S. Sharat Chandra
|