Aan de steenhouwers
Steenhouwers met marmer vechtend tegen de tijd, bij voorbaat
Verslagen de vergetelheid tartend,
Cynisch win je je brood, wetend: rots splijt, geen gedenken houdt stand,
De rondingloze Romeinse letters
Schilferen bij dooi op dooi, slijten van de regen. Ook de dichter
Bouwt zijn monument spottenderwijs:
Eens is de mens uitgewist, sterft de montere aarde, zal de dappere
Zon sterven, blind, met zwart dovend hart.
Toch bleven stenen duizend jaar staan, en gekwelde gedachten vonden
Honing van vrede in oude gedichten.
Robinson Jeffers was een eigenzinnige Amerikaanse dichter die woonde in een eigengebouwde stenen toren met uitzicht op de Grote Oceaan. Hij leefde van 1887 tot 1962. Hij schreef lange epische gedichten en toneelstukken in versvorm - niet allemaal even geslaagd. Maar in zijn korte gedichten is hij vaak van een soort van geweldige eenvoud; hij schreef op wat hij zag - en dat beperkte zich veelal tot de zee, rotsen, diverse zeevogels - en hij schreef op wat hij dacht. Niet meer en niet minder, vooral niet meer. Hij vond schrijven plezierig maar had er een hekel aan zijn werk terug te zien. Toen zijn uitgever hem vroeg een (inderdaad nogal lijvige) bundel voor een herdruk te herzien, schreef hij in plaats daarvan en als verontschuldiging een summiere inleiding: ‘...gedichten zijn het soort kinderen,’ zegt hij daarin, ‘waarvan het een lust is om ze te verwekken maar stomvervelend om ze op te voeden.’ En aan het slot verklaart hij dan nog dat hij zich sinds een jeugdige periode van twijfel nooit meer had afgevraagd of zijn gedichten wel origineel waren of een moderne tendens volgden of een lezer zouden vinden. ‘En evenmin heb ik er ooit over gedacht of ze wel een lezer waard waren.’ Over de vertaling enkel dit: het Engels of Amerikaans heeft zoals bekend de neiging uit te lopen in Nederlandse vertaling; ik heb mijn benadering dan ook maar ietwat breder opgezet - de simpelste maar hier, naar mijn mening, ook de beste oplossing.