De gastvrouw repte zich naar hem toe.
‘Maëstro,’ zei ze, ‘mag ik u een nieuwe bewonderaarster voorstellen - Mme Perov.’
Hij stak een weke, klamme hand uit. ‘Aangenaam. Heel aangenaam.’
En opnieuw verdiepte hij zich in zijn krant.
Mme Perov deed een paar stappen opzij. Hoog op haar wangen verschenen lichtroze vlekken. Door het lustig zwaaien met haar zwarte waaier, die glinsterde van de gitten, raakten de blonde krulletjes aan haar slapen in beroering. Sack vertelde me later dat zij hem die eerste avond had getroffen als buitengewoon ‘temperamentvol’, zoals hij het uitdrukte, een buitengewoon geëxalteerde vrouw, al gebruikte ze geen lippenstift en al was haar kapsel aan de strenge kant.
‘Die tweededen voor elkaar niets onder,’ vertrouwde hij me toe, met een zucht. ‘Bachmann was een hopeloos geval, totaal gespeend van hersens. En hij dronk, ziet u. Ik moest hem die eerste avond dat ze elkaar zagen als de weerlicht de deur uitwerken. Hij wou opeens met alle geweld cognac gaan drinken, en dat was niet de bedoeling, beslist niet de bedoeling. We hadden hem gesméékt: “Drink nou vijf dagen niet, vijf dagen maar” - hij moest die vijf concerten geven, ziet u. “Je hebt een contract, Bachmann, vergeet dat niet.” Stelt u zich voor, de een of andere dichter had ineen humoristisch blaadje al een woordspeling gemaakt met “aan de fles” en “op de fles”. We liepen letterlijk op onze laatste benen. Bovendien was hij een onberekenbare maniak en een smeerpijp, ziet u. Een door en door abnormaal mens. Maar spelen dat ie kon...’
Sack gaf zijn dunnende manen een ruk naar achteren en rolde zwijgend met zijn ogen.
Sack had een plakboek zo zwaar als een doodskist en toen we daarin de knipsels bekeken, kon ik constateren dat juist in die periode, de dagen van Bachmanns eerste ontmoetingen met Mme Perov, de - oh, zo kortstondige! - wereldroem van die verbluffende man een aanvang nam. Waar en wanneer ze elkaars geliefden werden - niemand weet het. Maar na de soirée ten huize van haar vriendin begon Mme Perov al Bachmanns concerten bij te wonen, in welke stad hij ook speelde. Ze zat altijd op de voorste rij, stijf rechtop, haar haren glad naar achteren, in een zwarte japon met open hals. Iemand gaf haar de bijnaam ‘de Manke Madonna’.
Bachmann liep altijd met snelle passen het toneel op, alsof hij vluchtte voor een vijand - of gewoon voor hinderlijk handenschudden. Hij negeerde het publiek en haastte zich naar de piano. Dan boog hij zich over de ronde kruk en begon met tedere zorg aan de schijfvormige, houten zitting te draaien, om die tot op de millimeter nauwkeurig in de gewenste stand te brengen. Daar bij deed hij zacht en ernstig in drie talen een beroep op de kruk, onafgebroken zoete woordjes prevelend. Zo bleef hij een hele poos bezig. In Engeland was het publiek geroerd, in Frankrijk geamuseerd, in Duitsland geërgerd. Had Bachmann de juiste hoogte eenmaal gevonden, dan gaf hij de kruk een liefkozend tikje en ging zitten, met de zolen van zijn
oude lakschoenen de pedalen zoekend. Vervolgens haalde hij een enorme, groezelige zakdoek tevoorschijn, wiste daar heel zorgvuldig zijn handen mee af en inspecteerde onderwijl met een ondeugende en tegelijk timide glinstering in zijn ogen de voorste rij. Tenslotte bracht hij heel zacht zijn handen naar de toetsen. Maar plotseling begon er dan onder zijn ene oog een getergd spiertje te trekken en, klakkend met zijn tong, klom Bachmann weer van zijn kruk om nogmaals aan de zoetjes knerpende schijf te gaan draaien.
Sack gelooft dat Mme Perov, toen ze Bachmann voor het eerst had horen spelen, thuisgekomen aan het raam is gaan zitten en daar zuchtend en glimlachend tot het ochtendkrieken gebleven is. Hij beweert met klem dat Bachmann nooit tevoren zo mooi, met zo'n bezetenheid had gespeeld en dat zijn spel hierna bij iedere uitvoering nog mooier, nog bezetener werd. Met weergaloos kunstenaarschap liet Bachmann de stemmen van het contrapunt opklinken en weer verstommen, wist hij met dissonante accoorden een indruk te wekken van sublieme harmonie, en joeg hij in zijn Tripelfuga het hoofdthema na alsof hij er, sierlijk en hartstochtelijk, mee speelde als een kat met een muis: hij deed of het hem was ontglipt, maar dan opeens boog hij zich over de toetsen en - in een flitsende aanval, een moment van triomfen heimelijk plezier, had hij het weer te pakken. Als zijn serie concerten in de betreffende stad was afgelopen, verdween hij voor een aantal dagen om aan de boemel te gaan.
De stamgasten van dubieuze kroegjes die een venijnig schijnsel verspreidden in de mist van een sombere voorstad, zagen een kleine, gedrongen man verschijnen, met slordige haren rond een kale kruin en vochtige ogen, roze omrand als ontstoken plekken, die altijd een plaatsje achteraf koos, maar graag iets te drinken bestelde voor ieder die zich aan hem opdrong. Een kleine oude pianostemmer, toen al afgetakeld, die hem meermalen in de kroeg gezelschap hield, concludeerde dat ze vakbroeders moesten zijn, omdat Bachmann, eenmaal dronken, met zijn vingers op tafel trommelde en met hoge, ijle stem een