[Het pleinleven van ene Hannes W. (vervolg)]
daar, Moby! en toen Mauzinger zelf een sprong nam, greep Umo hem vast en wreef hem fijn tegen zijn borst en liet hem vallen, Mauzinger krabbelde overeind, toen had hij wat schuimigs op z'n jekker, een spuugbel, die kroop langs zijn kleren omlaag, liet een slijmspoor achter, Mauzinger veegde het weg, zag hoe Hannes met z'n wagen maalde en opspaarde, Moby lachte, spuugbeest! brulden de anderen, en het spuugbeest-geroep sprong over het schoolplein, bereikte Stumpfnegger, die in de kring der belegeraars verscheen en naar Hannes vroeg en Hannes moest zijn zakken leegkieperen: splinters glas, vuurstenen, zand, zijn gezicht brandde en die starre blik om zijn mondhoeken werd erger. Toen Hannes helemaal in zijn eentje het plein over moest en Umo hem volgde, peddelend met zijn armen, stak deze een vuist naar Hannes uit, krijt, een handvol kleurkrijt, en vroeg: Zu-zu-zullen we weer sch-sch-schepen gaan sch-schilderen? en Hannes pakte een stuk aan, bladderde het papier eraf, krabde met z'n nagels zodat ragfijn poeier de grond blauw kleurde, krabde totdat het pijpje krijt aan gruzels was en trapte het blauwe poeier in het asfalt.
Wind viel binnen, bleef dagenlang, de balwisseling was gestoord, de spelers verlieten de speelvelden en begonnen te dringen om bij de bendes te komen. Vroeger nam Jörg Mauzinger er genoegen mee zijn vijanden af te laten voeren en gevangen te zetten, nu stond hij erop dat de asfaltproefgedaan werd die niet gewoon met de schouders op de grond was, dat was niet voldoende meer omdat de geschouderden weer opsprongen en hun nederlaag niet wilden erkennen, dus moesten ze door de druk van beide knieën op de sleutelbeenderen en het omlaagduwen van het hoofd, waarbij het achterhoofd op het asfalt moet komen, gedwongen worden voor de gehele duur van de pauze te erkennen dat ze gevangenen waren. Het aantal slachtoffers was groot, zo ongewoon dat de klachten waarmee Stumpfnegger lastig werd gevallen, zich ophoopten tot die mate van onoverzichtelijkheid dat er spoedig niet meer geklaagd werd omdat ze de schaafplekken, kneuzingen, de bloedende wonden hadden leren verdragen als de prijs voor het steeds echter wordende schoolpleinleven.
Hannes restten nog slechts de stenen, hij had ze nog vastberadener op de grond gestapeld, ze weer keurig in een vierkant gelegd maar bij elkaar geschoven als de schaduwen van een paar muurstaanders te lang bleven staan. Maar 't meest van de tijd hurkte hij onbeweeglijk als in een graf, onder de hoede van de stenen en zonder vragen aan zijn omgeving. Zijn naam werd verbasterd tot ‘Hansje’ en tenslotte tot ‘Hansepans’, daar komt ‘Hansepans’! riepen ze toen hij de muren afstak op een sombere dag, de kou knaagde en het weer de oorlog aanwakkerde. Hij toog naar de meisjes en sloeg de draaiingen van hun lichamen gade, schuifelde langzaam van verlegenheid hun gelederen binnen en kwam niet snel genoeg mee met het regelmatige heen en weer van hun spelen. Hij zocht een dode hoek, een plek die buiten alle vluchtwegen lag, en vond die bij de muur waar vroeger zijn witte schepen gevaren hadden en je als je goed keek nog de vage sporen van hun rode en oranje vlaggen ontdekte, hier pakte hij zich in, zette zijn muur op z'n plaats, maar nu pikten ze zijn grijnzende zwijgen niet meer. Ze joegen hem terug het plein op.
Hij liep, toen er aan alle vervolgingen een eind gekomen was, naar de raamloze muur zonder klopgeluiden en liet zich met de muur als ruggesteun op z'n hurken zakken, trok z'n knieën op, en de hemel was maar half te zien, van de rook die uit de schoorstenen van de laagbouwhuizen wolkte, maar algauw was hij er helemaal niet meer, Stumpfnegger was verschenen en rees op in de insnijding die een halve hemel in zich had gedragen, en Hannes zei: Ik ga!
Waar het schoolplein ophield en door een rustiek latjeshek van het groene grasveld werd gescheiden, had het verder kunnen gaan, daar hebben zomervluchtelingen op grassprieten zitten kauwen, het gezoem uit de appelaanplant gehoord, witte vlinders de lucht zien verkreukelen en geen angst gehad voor de jagers van het schoolplein, Hannes stutte zich op de omheining en draaide zich daarbij van het plein af, dat was voor iemand als Mauzinger voldoende om Hannes van het hek weg te dringen, hem naar een trap te sleuren waar zijn medegevangenen hem met het lied ‘Hansepansekevertje’ begroetten. Ze grepen, de Mauzingers, Hannes bij zijn zakken, de met stenen volgeladen zakken, twee gingen er op zijn polsen zitten, een derde zette zijn knieën in Hannes' zij en begon uit te laden, de goede brokken vuursteen, de blauwgrijze met een wit kalksteenlaagje, messen van steen, flesscherven, glazen knikkers, die belandden in de wapenkamer van de vesting, maar toen de marteling voorbij was en men de gevangene zijn plekje wilde wijzen en de oorlog voortgezet had moeten worden, kwam deze plotseling in gevaar.
Hannes W. nam niet de plaats in die men hem toegewezen had, deed ook geen poging om te ontkomen, hij bukte zich en klemde de stenen, die nu van de vesting waren, in zijn vuist. Geen van de Mauzingers zag een oplossing voor dit probleem, totdat Jörg kwam en zijn mannen in twee afdelingen afwisselend en in verschillende richtingen naar voren stuurde naar de trap, de punten van Hannes' schoenen gingen omlaag, de pleinoorlog zou nog een kans gehad hebben, Hannes door de overmacht van de Mauzingers op het asfalt zijn neergelegd, de asfaltproef had aan hem voltrokken kunnen worden en de ander had een voorbeeld kunnen stellen - maar het was Hannes zelf die het deed. De stenen, aan het plein ontnomen, aan het terrein terug te geven was nu Hannes Wittrocks enige wens. En dus gooide hij ermee zodat vuursteensplinters versplinterden, kreten over het plein klonken, Stumpfnegger aan kwam snellen, Hannes echter nadat hij alles weggegooid had op de treden van de trap neerzakte en zijn benen uitstrekte en met de punten van zijn schoenen op de oneffen schraapgrond van het asfalt zijn naam schreef.
vertaling: Wouter Donath Tieges